Wat Francis Coppola’s visuele orgie Apocalypse Now deed voor de Vietnam-oorlog, namelijk die luguber en hip tegelijk maken, had de journalist Michael Herr al 10 jaar eerder voor elkaar. In even rauwe als menselijke reportages beschreef hij hoe de Amerikaanse GI’s verslingerd raakten aan heroïne, hoeren en rock-‘n-roll, en hoe de oorlog decadente, nihilistische trekken kreeg. Vietnam als een bad trip, met een soundtrack van The Doors en Jimi Hendrix.
Herrs bundel Dispatches (1977) werd uitbundig geprezen (tot in het destijds progressieve blootblad Playboy, dat verzuchtte: ‘Je loopt het gevaar oorlogsmoe te worden alleen al van het lezen van dit boek’). Het is nu in vertaling verschenen als Verslagen uit Vietnam, nummer 10 in de schitterende reeks Oorlogsdomein van de Arbeiderspers. In een nawoord belicht H.J.A. Hofland de politiek-historische context van de Vietnam-oorlog, en de plaats van dat trauma in het Amerikaanse bewustzijn.
Dat trauma heeft in Herr, een waarachtig kind van de jaren ’60, zijn beste verwoorder gevonden. Hij werd als beginnend journalist in 1968 in opdracht van het blad Esquire naar Saigon gestuurd om te schrijven over de amerikanisering van het leven in die stad. Maar in plaats daarvan stortte hij zich in de oorlog, die met het Tet-offensief een nieuwe wending kreeg. Ondanks zijn onwaarschijnlijke broodheer (‘Wat doet Esquire hier?’ ) slaagde hij erin diep door te dringen in het dagelijkse leven en de psyche van de Amerikaanse militairen, die zich afwisselend bang, cynisch en bruut door hun dienst in een hopeloze en onbegrijpelijke oorlog probeerden heen te slaan.
Wat Herr onderscheidde van de reguliere oorlogscorrespondent was zijn menselijke blik, zijn oog voor detail en zijn persoonlijke stijl. Zijn reportage over de belegering door de Noord-Vietnamezen van de Amerikaanse basis Khe Sanh werd door Tom Wolfe opgenomen in de antologie The New Journalism (1973), als bewijs dat een literaire stijl de werkelijkheid beter benadert dan het steriele fabrieksproza van de objectieve journalistiek. Dat is inderdaad Herrs eerste verdienste. Zijn proza is vooral humaan, met aangrijpende scènes en dialogen, straattaal en stilistische accenten die toen nog ongebruikelijk waren in de Amerikaanse krantenwereld.
Hier is bijvoorbeeld zijn weergave van een helikoptervlucht te midden van Amerikaanse lijken: ‘De mannen waren in poncho’s gewikkeld, hier en daar slordig dichtgebonden met een nylonkoord, en ingeladen [..] Toen we opstegen woei de wind door het hele toestel en flapperden de poncho’s, tot de poncho over het lijk naast me ineens bruut van het gezicht werd gerukt. Ze hadden zijn ogen niet eens dichtgedaan. De boordschutter begon zo hard hij kon te schreeuwen: ‘Doe er wat aan! Doe er wat aan!’ [..] Mijn hand ging er een paar keer heen en het lukte me niet, en toen deed ik het. Ik trok de poncho over zijn gezicht, tilde het hoofd voorzichtig op en stopte het uiteinde eronder, en daarna kon ik niet geloven dat ik het gedaan had.’
Elders beschrijft hij hoe gefrustreerde Amerikaanse militairen tegen de hoofden trappen van 37 gedode Vietnamezen, en 1 van hen op de lijken begint te schieten: ‘Elke kogel leek een minuscule concentratie van keiharde wind waardoor de lichamen huiverend ineenkrompen’. De schutter was een militair met een vlekkerig gezicht, ‘verwrongen alsof hij het binnenstebuiten ophad’.
Maar bij Herr ontspoort die subjectieve aanpak (‘In Saigon ging ik altijd stoned slapen’) nergens in een oorlog-is-hel-sentimentaliteit of branieachtige stoerdoenerij van het type ‘ik met de jongens-in-uniform’. Herr blijft vòòr alles een indringende waarnemer, en in die zin is zijn stijl, ondanks alle hype van nieuwe journalistiek, die van het realisme. En hijzelf een klassieke reportage-journalist, die sympathiseert met de individuen met wie hij optrekt, maar die zich geen moment gedraagt alsof hij ook werkelijk een van hen is, laat staan met hen dweept.
Dan komt de 2e verdienste van Herr. Want op een bepaalde manier voelde hij zich toch wel degelijk verbonden met deze jongens. Ze waren niet alleen landgenoten maar tegelijk leden van een generatie die ook in Amerika zelf blootstond aan hevige turbulentie. Aan het slot van Dispatches schrijft hij: ‘Op straat kon ik de Vietnam veteranen niet van de rock-‘n-roll veteranen onderscheiden. De jaren ’60 hadden zoveel slachtoffers geëist, de oorlog en de muziek hadden hun energie zo lang uit diezelfde bron geput dat ze niet eens behoefden te versmelten. [..] Wat ik als 2 obsessies had gezien was er in feite maar 1.’. Eenmaal thuis stort Herr zelf in, een nachtmerrie die hij in het boek kort aanstipt: ‘Mijn leven en dood raakten verstrengeld met hun leven en hun dood. [..] ik was er op een gegeven moment zo beroerd aan toe dat ik vond dat de doden alleen een hoop pijn was bespaard.’
Is Herr een anti-oorlogsjournalist? Ja, maar op een veel menselijker niveau dan zijn bewonderaars het hebben voorgesteld. Dat zijn reportages model hebben gestaan voor Apocalypse Now is duidelijk (Coppola droeg een exemplaar van Dispatches bij zich tijdens de opnames), maar juist die film wordt beheerst door een fascinatie met de roes van oorlog, en die ontbreekt volledig in het werk van Herr.
Zijn stukken zijn gespeend van zulke psychedelische metafysica. Wat Herr bijzonder maakt, is zijn humanisme, zijn vermogen tot empathie. Het Vietnam-syndroom met een menselijk gezicht. – NRC Handelsblad [03.10.03]