Vietnam leert snel. De vrije markt schiet wortel, ook in het noordelijke Hanoi. Maar een nieuwe leer dient zich aan. Steeds meer Chinezen in hun grijze pakjes bezoeken het land en zoeken toenadering.
Het vrije markt (doi moi) virus heeft eindelijk Hanoi bereikt. Onrustig geworden over jarenlange opwindende berichten uit het 1.700 kilometer zuidelijker gelegen Ho Chi Minh-stad (het vroegere Saigon), gebruiken nu ook de traditioneel bedaardere bewoners van de Vietnamese hoofdstad elke millimeter speelruimte die het communistische overheidsapparaat biedt. Van de staat valt steeds minder te verwachten en dus begint ook in het noorden het recht van de economisch sterksten.
En dat is na bijna 40 jaar communisme even wennen. Op stoep langs de brede straten in het centrum zitten honderden vrouwen urenlang bewegingsloos gehurkt naast een literfles benzine. Hun enige hoop is dat uit de krioelende massa van rinkelende fietsers en onophoudelijke claxonerende brommers zich een klant aandient. Want al die nieuwe Honda-brommertjes rijden net zolang rond tot een zacht tuf-tuf-geluid aangeeft dat de tank tot op de laatste druppel leeg is.
Het is zelden verder dan 10 meter lopen naar de dichtstbijzijnde benzinefles. Auto’s vormen geen serieuze afzetmarkt. De schaarse personenwagen die door de woelige zee van 2-wielers ploetert behoort altijd toe aan een overheidsorganisatie of een hulpverlener. En beide hebben recht op legale brandstof.
Die illegale handel in benzine wordt getolereerd, omdat de partij allang niet meer iedereen werk – laat staan een beschaafd inkomen – kan garanderen. Om die reden laat men ook de wildgroei in de koffiehuizen toe. Vrijwel elke Hanoier die het geluk heeft op straatniveau te wonen schuift ’s ochtends het bed opzij, slaat de dubbele deuren naar het trottoir open en zet een bord met daarop het woord café buiten. Een paar miniscule houten krukjes, een pot groene thee en een kan sterke koffie vormen het basismateriaal voor de bedrijfsvoering. Sinds kort is daar de kleuren-tv bij gekomen.
Wie er niet in is geslaagd zo’n Japans apparaat op de vrije markt te bemachtigen, kan de tent eigenlijk wel sluiten. Want de krukjes blijven onbezet. De 1e koffie-huiskamers met videorecorders zijn al gesignaleerd. De films uit Hong Kong trekken veel klandizie. En dus moet men zich nog dieper in de schulden steken om het spel mee te kunnen blijven spelen.
De aanschaf van een tv is een formidabele investering in een land waar een onderwijzer ruwweg 25 gulden per maand verdient. Iedereen zoekt koortsachtig in de partijpers naar tekenen dat de liberalisering doorzet, naar enig houvast dat zo’n enorme uitgave rechtvaardigt. Achter de ondoorzichtige schermen van het overheidsapparaat circuleren delen van een ontwerp voor een nieuwe grondwet. De een weet te melden dat de economische vrijheid nabij is, de ander is er van overtuigd dat de partij juist meer greep op de handel wil hebben.
‘Hanoi is zooo saai …’, zucht de Japanse zakenman in het in Oostblokstijl opgetrokken hotel. Maar ja, hij moet hier wel rondhangen in een poging betrouwbare contacten in het overheidsapparaat te krijgen. Hij heeft al een tijdje een handelskantoortje in Saigon (‘Het lijkt daar Tokio wel!’) en staat nu op het punt er een volwaardige vestiging van te maken. Van de plaatselijke autoriteiten mag hij; hij wil echter eerst enige zekerheid voor de toekomst. Hoe groot is de kans dat de conservatieve communisten weer de overhand krijgen en dat zijn miljoeneninvestering straks wordt genationaliseerd?
Ja, hij heeft ook gehoord van de komst van de grote missie Chinese adviseurs. En het heeft hem – en al die andere westerse zakenlieden – in verwarring gebracht. Net zo goed als de ondernemende Vietnamezen, overigens. Is dit een gunstig teken of juist niet? Vietnam en China zijn historische vijanden. Door de eeuwen heen hebben de Chinezen herhaaldelijk Vietnam bezet. Nog in februari ’79 stuurde Peking zijn troepen de grens over, ‘om de Vietnamezen een lesje te leren’ nadat Hanoi een campagne was begonnen tegen ‘het commerciële opportunisme’ van de Chinese minderheid in het land. De aanval werd na weken bloedige gevechten afgeslagen.
Sinds een paar maanden is het weer officieel vrede. Hanoi, dat door de ineenstorting van de Sovjet-Unie geïsoleerd en zonder buitenlandse hulp kwam te staan, ging gretig in op de avances van Peking. In februari ging de rode loper uit voor minister Qian Qichen van buitenlandse zaken, met de belofte dat nog dit jaar ook premier Li Peng een bezoek aan Vietnam zal brengen. In afwachting daarvan beloofden de 2 landen de wederzijdse economische banden stevig aan te trekken. De grens in Noord-Vietnam (waar overigens al op grote schaal gesmokkeld werd) is inmiddels weer officieel opengesteld.
De Chinezen hebben zich daarmee toegang verschaft tot Vietnam, 1 van de meestbelovende groeimarkten in Azië. Zij doen dat niet door zich achter achterom op de markt van Saigon binnen te wringen, maar door de voordeur, via de taaie weg van vriendschapsbanketten, ellenlange toespraken en beïnvloeding van de bureaucratie. Een trage weg, die elke westerse zakenman in Hanoi wanhopig op de vlucht doet slaan. De Chinezen zijn echter experts in deze benadering: ze hebben ze zelf uitgevonden.
Afgezien van de niet te verwaarlozen historische vijandschap is de Vietnamees-Chinese toenadering volstrekt logisch. De 2 bevinden zich ideologisch in hetzelfde vaarwater: beiden willen economische hervormingen via het vrij-marktprincipe. Tegelijkertijd staat, zowel in Peking als in Hanoi, de alleenheerschappij van de communistische partij niet ter discussie.
En Vietnam leert snel. Amper 2 maanden geleden sprak China’s sterke man Deng Xiaoping zich openlijk en hard uit voor liberalisering en tegen de conservatieve stromingen in zijn land. En kijk, vorige week sprak ook de Vietnamese partijleider Do Muoi, zich eindelijk uit. Sinds zijn verkiezing op het partijcongres zomer van vorig jaar had hij zich slechts in de vaagst mogelijke termen uitgelaten over de te varen koers. Nu liet hij weinig twijfel bestaan. Er moet sneller en duidelijker hervormd worden, maande hij de leden van de Nationale Assemblee, Vietnam’s variant van een communistisch en dus ja-knikkend parlement.
Opvallend was overigens dat hij in zijn toespraak expliciet de nadruk legde op ‘democratische burgerrechten, vrijheid, gelijkheid en mensenrechten voor elk lid van onze samenleving’. Heel on-Chinees en duidelijk een gebaar naar het Westen. De Japanse zakenman, die door de plotselinge komst van de Chinezen zijn hoop een snelle kapitalistische opslag in Vietnam al in duigen zag vallen, put er in elk geval weer wat moed uit. – Trouw, door Wim Jansen [06.04.92]