Hollandse postbode krijgt zijn overhemd uit Hanoi

Jan Somers werd voor gek verklaard toen hij een textielfabriek begon in Vietnam. Nu werkt hij voor 30 klanten …

Jan Somers (66) is een man van de overhemden. Altijd geweest. In zijn textielfabriek in Vietnam monstert hij een donkerblauw overhemd waar 1 van zijn 2.000 arbeidsters net de laatste hand aan heeft gelegd. Hij trekt aan de kraag, kijkt nauwlettend hoe het zakje voor de mobiele telefoon is ingenaaid en concludeert: ‘Wat een mooi, ordentelijk werkhemd is dat.’ En gooit zijn armen enthousiast in de lucht.

In een kleine glazen ruimte bij de ingang van de fabriek, hangen aan kledingrekken honderden overhemden die hij de afgelopen jaren maakte. Op de hemden prijken de logo’s van het Leger des Heils, het Duitse Rode Kruis, Mercedes, Audi, de Duitse politie, de politie in Papoea Nieuw Guinea, busmaatschappij Arriva, het Rotterdams vervoersbedrijf RET en postbezorger TNT Post. Somers’ specialisme is, naast kinderkleding voor de Hema, bedrijfskleding. ‘Hemden maken is een speciaal vak. Het is mijn lievelingsding.’

In de pick-up op weg van de hoofdstad Hanoi naar de fabriek, 40 kilometer ten oosten van de hoofdstad, vertelt Somers zijn levensverhaal. Zijn grootvader zat in de textiel, hij had in Brabant een damastweverij in de jaren dat Nederland nog zelf textiel produceerde. Maar diens zonen wilden er niet meer door. Kleinzoon Jan wel – die ging naar de textielschool in Eindhoven. Na baantjes in de mijnbouw in Zambia en in een Nederlandse textielfabriek in Tanzania vroeg het Twentse bedrijf Van Heek hem een hemdenfabriek in Maleisië te runnen. Na 5 jaar werd die fabriek verkocht. Somers ging in Sri Lanka verder voor Duitse fabrikanten. Toen zijn laatste werkgever eind jaren ’80 in andere handen over ging, besloot hij voor zichzelf te beginnen.

Textielfabriek

‘Op zoek naar een vestigingsplek spreidde ik de kaart uit op tafel. Maleisië was al zo rijk dat mensen niet meer voor een textielfabriek wilden werken. In Bangladesh was de kwaliteit niet hoog genoeg, er werd veel gestaakt en er waren overstromingen. Birma had een militair bewind. In Sri Lanka aten de meisjes met hun handen, zodat ook de stoffen vies werden.’ In Vietnam bezocht Somers een bedrijfje dat uniformen maakte voor Rusland. Hij was onder de indruk. ‘Een zuiver volk. Ze hebben gaven met hun vingers. En dat zag ik.’

In 1986 zou hij er voor het eerst bij staatsbedrijven jassen laten maken, in 1988 vestigde hij zich er permanent. ‘Toen werd je nog constant een poot uitgedraaid door de Vietnamezen. Buitenlanders mochten geen eigen faxmachine hebben. 10 dollar betaalde je om een A4-tje te faxen, dus dat schreef je helemaal vol. 1 keer in de 36 dagen vertrok er een boot, een Rus. Die voer naar de Zwarte Zee. Daar vandaan gingen mijn hemden verder over de Donau naar Regensburg.’

In 1992, toen de communistische regering buitenlanders voor het eerst toestond in het land te investeren, bouwde hij zijn eigen fabriek. ‘Het was hier toen een rijstveld. Iedereen verklaarde me voor gek. Maar de stad is duurder en het is er lastiger om aan arbeiders te komen.’

Somers’ pick-up draait het fabrieksterrein op. Venture International. Garment Export Company, staat in grote gouden letters op een groen toegangsbord. Somers heeft door vakantie met zijn Vietnamese vrouw en 2 dochters in het buitenland (‘Dat doe ik normaal nooit!’) zijn fabriek bijna een maand niet gezien. Onmiddellijk begint hij aan een ronde door de fabriek. In het magazijn, waar de rollen stof hoog liggen opgestapeld, loopt hij door de stoffen die de afgelopen maand zijn binnengekomen. ‘Kijk,’ zegt hij met een papier in de hand waarop een stukje lichtblauwe stof zit geniet. ‘Securitas, de beveiligingsfirma. 18 duizend meter. Dat is binnen 3 dagen op.’

Naaimachines

Als hij tussen de lange rijen naaimachines loopt, waar jonge vrouwen de hemden, jassen en kinderkleding in elkaar naaien, reageren de productieleidsters blij. ‘Ze vragen allemaal waarom ik zo lang weg ben geweest,’ vertaalt Somers, die zelf vloeiend Vietnamees spreekt. ‘Prachtig.’ Veel van zijn werkneemsters spreken hem aan met ‘Bo’, vader. Ook daarover is hij opgetogen. ‘Maar ik ben streng hoor. Als ze het helemaal fout doen, kan ik best een keer uit mijn slof schieten. Maar dat accepteren ze.’

De meisjes komen naar de fabriek als de middelbare school erop zit en hun eindresultaten niet goed genoeg zijn voor de universiteit. Na een korte naai-training, die in het verleden door 2 Duitse naai-leraressen werd gegeven, kunnen ze aan de slag. Vaak trouwen ze kort daarop, krijgen een kind, keren na 3 maanden terug in de fabriek, krijgen hun 2e kind en blijven dan voorgoed weg.

Ze werken 6 dagen per week en verdienen zo’n 55 euro per maand – ruim boven het Vietnamese minimumloon. Tussen de middag, na de lunch, slapen ze op een matje dat ze zelf meenemen. De beste naaisters, die in een kleine zaal een verdieping hoger zitten en daar speciale maten in elkaar naaien of kledingmonsters voor de nieuwe kindercollectie van de Hema, verdienen meer. ‘Een schatje,’ noemt hij een enkeling.

Arbeidswetgeving

Somers zegt dat hij er niet over peinst om meisjes jonger dan 18 in dienst te nemen. ‘Ik krijg hier controles of ik de arbeidswetgeving wel naleef, bijvoorbeeld door Fairwear.’ Wel zitten een paar kinderen op een pallet losse draadjes af te knippen van overhemden. ‘Maar die zijn niet in dienst,’ zegt Somers. ‘Ik heb net gevraagd of ze buiten de fabriek willen gaan zitten, want stel je voor dat er hier iets met hen gebeurt.’ In totaal produceert hij meer dan 1 miljoen stuks kleding per jaar voor circa 30 afnemers. ‘Mijn prijs is goed, ik begrijp wat ze willen en ik ga niet met de stoffen rotzooien. Hun inkopers hoeven ook niet zo vaak langs te komen. Want als je bij Somers koopt, weet je dat ’t goed komt.’

Een zoon, uit een eerder huwelijk met een Nederlandse vrouw, runt zijn andere textielfabriek in het eveneens communistische buurland Laos. Somers: ‘Daar is de tijd pas echt stil blijven staan. De eerste 5 tot 6 jaar heb ik in Laos geen cent verdiend.’

Textielexport

De reden dat hij zich er niettemin vestigde, waren de quota die de Aziatische textielexport naar Europa tot 1,5  jaar geleden aan banden moesten leggen. ‘Ik stond bij de verdeling van quota door de Vietnamese overheid achteraan. Eerst kwamen de staatsbedrijven, dan de private Vietnamese ondernemingen, dan de joint-ventures met buitenlandse partijen en dan ik. Daar heb ik slapeloze nachten van gehad. Van damesblouses moest ik door die quota bijvoorbeeld afzien. Heel jammer, want er zijn best veel damespiloten of damesagenten. Maar goed, Laos was quotavrij. Gelukkig, want ik kon tegen de Hema niet zeggen dat ik maar de helft van een order kon maken.’

Somers verlaat de fabriek en loopt naar het grasveld achter het terrein, waar een paar koeien van hem grazen en 2 struisvogels opgewonden heen en weer rennen. Vanuit een bungalow rennen 4 hondjes hem tegemoet. Somers heeft een huis in Hanoi en een buitenverblijf, maar als hij op de fabriek is, blijft hij vaak in de bungalow slapen. 2 jaar nog, dan gaat hij met pensioen. – Volkskrant, door Olav Velthuis [08.08.2007]