Cyclo – realistische droom over geweld

De bloei van de Aziatische cinema blijft verrukken en verbazen, als dynamisch antwoord op de elkaar de wereldhegemonie betwistende Amerikaanse en Europese filmindustriële dinosauriërs. Formeel is Cyclo (Xich lo), waarvoor de Franse Vietnamees Tran Anh Hung vorig jaar (’94) in Venetië de Gouden Leeuw won, een Franse productie met minderheidsaandelen van producenten uit Vietnam en Hongkong.

De blik van regisseur Tran Anh Hung op het land van zijn voorouders is ook die van een buitenstaander. In zijn geheel in de studio opgenomen debuutfilm De geur van de groene papaya (Gouden Camera, Cannes 1993) zat de kunstmatigheid van de film me dwars. Het geheel op locatie in Ho Chi Minh-Stad opgenomen Cyclo kun je evenmin realistisch noemen, maar het is wel een levende en ademende film geworden over een werkelijk bestaand land. De Vietnamezen, een beschaafd en teder volk, zijn ernstig beschadigd door een paar generaties oorlog en wreedheid; het geweld lijkt zich wel in hun genen genesteld te hebben. Over die tegennatuurlijke mutatie gaat Cyclo, die als ondertitel, met een knipoog naar de op verschillende momenten geciteerde film van Coppola, Apocalypse Later had kunnen dragen.

Het is geen prettige film geworden; af en toe laait het geweld aan de zelfkant van de grote stad fel op, als in een gestileerde opera. Maar het scheermes van de beul, meneer Wiegelied, of de immoraliteit van de zich als dichter presenterende gangsterbaas (gespeeld door Tony Leung, de sexy held uit minstens zo gewelddadige eerdere films van John Woo en Wong Kar-wai), zijn niet meer bedreigend dan de tedere liefkozingen van de gangsterkoningin voor haar zwaar lichamelijk gehandicapte zoon of het verraad van de zuster van de xich lo-rijder, naar wie de film vernoemd werd.

In tegenstelling tot sommige van zijn collega’s geloof je Tran Anh Hung, wanneer hij in interviews zegt helemaal niet van geweld te houden, en het daarom juist zo intensief in zijn film te tonen. De tederheid van zijn film is immers evident en belangrijker dan Tran Anh Hungs beslissing de camera niet de andere kant op te laten kijken, wanneer de ware aard van de mens zich weer eens laat gelden.

De xich lo-rijder lijkt het slachtoffer te worden van een door de gangsterkoningin beraamd complot hem van zijn fietstaxi en van zijn menselijkheid te beroven. Vermoedelijk door 1 van haar handlangers raakt de jongen zijn bron van inkomsten kwijt. De enige oplossing is dat hij zich toevertrouwt aan de zorg van ‘de dichter’, die de jongen opsluit in een door prikkeldraad van de buitenwereld afgesloten kamer. Hij kan nog net aan de overkant van de straat zien hoe zijn zuster zich, eveneens onder invloed van de dichter, besluit te prostitueren. Daarbij gaat het in 1e instantie wel om voetmassages; een cliënt die heel andere gedachten koesterde, wordt op hardhandige wijze bij de les gehouden.

Wat me misschien het best bevalt aan Cyclo is de gelukkige wisselwerking tussen het in de cinema van menig 3e Wereldland oppermachtige neo-realisme en de moedige stilering van de regisseur, die nooit steriel wordt. Cyclo is een verlichte film, die niet in slaap sust of zoete broodjes bakt door zijn stilering, maar door de visionaire vormgeving de confrontatie zoekt met een herkenbare, zij het gemuteerde werkelijkheid.

Oost en West ontmoeten elkaar ook in deze reeds bijzonder geacheveerde 2e film van een regisseur, die je moeilijk nog ‘veelbelovend’ noemen kunt. De popmuziek op de geluidsband komt zowel uit Azië als uit Noord-Amerika. Daarentegen is het duidelijk dat een Amerikaans publiek grote problemen zal ervaren met de ondramatische, droomachtige structuur van de vertelling, die als het ware het ene visioen laat verstoten door het andere.

Ook in dat opzicht lijkt Cyclo op de enige ‘ware’ film over de Vietnamoorlog, het bijzonder onamerikaanse Apocalypse Now. – NRC Handelsblad [01.07.95]