Iedereen is dichter in Vietnam Hanoi brengt ‘vriendschappelijke groet aan de Nederlandse poëzie die altijd heeft gebloeid’

De schrijver Bui Hien grinnikt besmuikt, studentes giechelen en de oude Cu Huy Can – schrijver van het gelegenheidsgedicht – kijkt na zijn voordracht stralend om zich heen. ‘Het is maar een grapje’, zegt hij, ‘voor mijn goede vriend Bui Hien die hier naast me zit.’

Een stukje aarde waarop humanisten als Spinoza ‘als mooie bloemen bloeien’.

‘Anne Frank, je stierf te jong.
Anne Frank, je leefde als de 1e mens, verborgen in een grot.
Anne Frank, als je eens niet gestorven was, maar ouder was geworden: je had een nieuw vaderland in Israël kunnen vinden en je leven aan de liefde kunnen wijden.’

Bui Hien heeft de ochtend tevoren gesproken over Anne Frank, het vroegrijpe meisje dat haar gevoelens zo minutieus aan het papier van haar dagboek heeft toevertrouwd – een dagboek dat ‘een ereplaats verdient in de hedendaagse Nederlandse literatuur’. Hien heeft gesproken over het verborgen leven, de wanhoop, de hoop en de dood van het meisje dat zichzelf omschrijft als ‘een bundeltje tegenspraak’. En Hien heeft gesproken over haar vroegrijpe uitzichtloze meisjesverliefdheid. ‘Ook de lichamelijke liefde hoort daar vroeg of laat bij, of je getrouwd bent of niet, of je een kind krijgt of niet.’

Vooral dat laatste aspect heeft de bejaarde dichter Huy Can tot zijn vers geïnspireerd. Hij heeft misschien een zwak voor liefde. Liefde is immers ook al een deel van zijn eigen lezing, diezelfde ochtend. Maar dat was niet de lichamelijke. Dat was de geestelijke liefde, die een rol speelt in de filosofie van Spinoza.

Tussen Spinoza en Frank is die ochtend in Hanoi een dunne draad gespannen die het begin moet vormen van een weefsel dat op iets moet gaan lijken dat ‘Nederland’ heet.

Bij het Centrum voor Onderzoek van Internationale Culturen aan de Universiteit van Hanoi banen zich enkele tientallen Vietnamese studenten, wat docenten, schrijvers, dichters en historici 2 dagen lang voetje voor voetje een weg door een nog bijna onbetreden landje. Een bewonderenswaardig landje dat ‘bijna helemaal het werk van mensenhanden is’, geschapen ‘naar menselijke maat’, een stukje aarde waarop de humanisten – Erasmus, Spinoza – ‘als mooie bloemen bloeien’.

Hoe weinig weten we over Nederland, verzucht de directeur van het centrum, professor Phan Cu De. Welgeteld 30 ‘Nederlandse meesterwerken’ telt de afdeling Nederlandse literatuur in zijn bibliotheek – een recente schenking van het Literair Produktiefonds en nog lang niet allemaal gelezen. Helaas. Zodat we alleen maar heel voorlopig kunnen constateren dat ‘Nederland een grote cultuur heeft met filosofen en humanisten van internationaal gewicht, zoals Spinoza en Erasmus, grote schilders als Rembrandt, Van Gogh en Rubens, en in de literatuur beroemde namen uit de 19e eeuw als Edouard Multatuli en Louis Couperus en in de 20e eeuw Hella Haasse, Cees Nooteboom, Arthur van Schendel, Simon Vestdijk, Harry Mulisch, Hugo Claus, Monika Van Paemel …’.

Cu Huy Can, Phan Cu De, Nguyen Xuan Sanh, Dao Vu, Bui Hien, The Hung …

De namen doemen op uit dichte mist. Er kleven mensen aan, en aan die mensen hangen gedachten en gedichten (iedereen is dichter in Vietnam). De mensen spreken en verschaffen zich daarmee een beetje vlees en een beetje bloed. Niet veel. Net zo weinig als bijvoorbeeld de niet aanwezige Hella Haasse, Hugo Claus, Spinoza. Net genoeg om te weten dat ze (hebben) bestaan. Genoeg om te weten dat ze een heel toevallig klein beetje weten van Nederland.

Alles is vers en onbekend als een oude schat op een lang vergeten zolder. Alles is nieuw dus geeft het niet dat hier niet Mulisch, Claus of Haasse zitten, maar professor Hugo Bousset (De roman is een ui), dr Frans Ruiter (Herlezing van Anthonie Donkers Karaktertrekken der vaderlandsche letterkunde) en Michel Maas (Waarom ik De vleugels van Lieu Hanh schreef – een roman over Vietnam). Jammer dat professor Jan Bank (Cultural nationalism and nation-building in the Netherlands) op het laatste moment verhinderd was.

Waar alles nieuw is, is alles even belangrijk: de inpoldering van land, de gemiddelde temperatuur (1,7 graden in januari en 17 graden in juli), het aantal provincies, de waterhuishouding, de bevolkingsdichtheid, de landbouw, de industrie (Prof Mai Dinh Yen: The Netherlands in brief) net zo als het werk van Rembrandt en Van Gogh. Een bundel met 32 in het Engels vertaalde korte verhalen wordt bejegend met hetzelfde respect als de Max Havelaar, waardoor J.M.A. Biesheuvel hier ‘een van de meest bewonderde schrijvers in de hedendaagse Nederlandse literatuur’ mag zijn. Waarom niet?

De namen kloppen, en sommige lezingen zijn op een curieuze manier gedetailleerd. Kloos’ regel: ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten’ staat samen met namen als Greshoff, Herman van den Bergh, Hendrik de Vries, Robert Anker en Luuk Gruwez in de lezing van Nguyen Xuan Sanh, die eindigt met ‘Een vriendschappelijke groet aan de Nederlandse poëzie die altijd heeft gebloeid’

Uit welk van de 30 boeken zou de Vietnamese dichter deze namen hebben? Waarom juist deze namen? Hem vragen zou onbeleefd zijn, want we moeten ervan uitgaan dat hij het oeuvre van al deze dichters persoonlijk kent. Maar welke geciteerde ‘literatuurkenner’ zou het zijn die heeft geschreven dat in de Nederlandse poëzie de klassenstrijd zijn weerslag heeft gekregen?

De vraag brandt een klein gaatje in de conferentie.

Waar Multatuli een ‘vrijheidsstrijder van de lokale bevolking’ is, en ‘de republiek Nederland’ het land van ‘de eerste burgerlijke revolutie en de eerste burgerlijke (bourgeois)-republiek in de geschiedenis van de mensheid’, bakermat van het humanisme, waar ook Rembrandt’s kunst ‘de kristallisatie van de geest van het humanisme’ is.

Cu Huy Can, Phan Cu De, Nguyen Xuan Sanh, Dao Vu, Bui Hien, The Hung, Vu Dinh Phong, Lai Bich Ngoc. Wie zijn zij? De naamkaartjes zeggen: ‘Dichter’, ‘Romanschrijver’, ‘Dr.’ en vooral: ‘Lid van de associatie van Vietnamese schrijvers.’ Er zou nog bij kunnen staan: ‘Iemand die mag deelnemen aan conferenties.’

Onder hen is Cu Huy Can de 1e en de grootste. Ooit was Cu Huy Can de beste dichter van Vietnam, geven zelfs zijn tegenstanders toe. Maar dat was, zeggen ze, voor 1945, voordat hij een toegewijd en prominent lid werd van de communistische partij. In die partij heeft hij sindsdien een grote carrière gemaakt.

Als minister van cultuur bepaalde hij jarenlang welke schrijvers en kunstenaars wel en welke niet in de genade van de partij werden aanvaard. Zijn oordeel bepaalde of zij armoede en honger leden, of ze hun werk mochten publiceren, of ze naar conferenties mochten, en of ze naamkaartjes mochten hebben met ‘Lid van de associatie van schrijvers’.

Cu Huy Can is gepensioneerd, maar nog steeds is zijn gezag groot. Hier en daar wordt hij zelfs schuchter toegewuifd. Dan wuift hij terug met de vanzelfsprekendheid van de leider. Nog steeds bezoekt hij culturele conferenties over de hele wereld, vooral de francofone – hij is onlangs, vertelt hij trots, bijvoorbeeld nog te gast geweest bij de Académie Francaise.

En nog steeds opent hij in Vietnam als 1e spreker een conferentie als deze. Dat is geen toeval, want nog steeds is Vietnam een land waar de partij – zijn partij – regeert. Daar zitten nog steeds de literatuurkenners zoals hij, die zelfs Spinoza verklaart in het licht van de leer van Marx: ‘Van Spinoza moeten we geen heldere visie verwachten op de klassenmaatschappij of een helder begrip van de klassenstrijd. Laten we van zijn filosofie behouden: het idee van de fundamentele eenheid van de wereld, de fundamentele eenheid van de mensheid, de noodzaak van de solidariteit tussen de mensen … En proberen we net als hij op te stijgen naar de eeuwige vreugde’

Nederland, land van de 1e revolutie, van het humanisme, en van de koloniale vrijheidsstrijd, laat zich moeiteloos inpassen – zoals álles zich moeiteloos laat inpassen voor een dichter als Huy Can.

Aan het einde van de 2e dag heeft hij een 2e gelegenheidsgedicht geschreven. Een gedicht over Jezus en Boeddha, ditmaal. Een ‘humanistisch’ gedicht, dat wel:

‘Net als Anne Frank verlieten ook Jezus en Boeddha de wereld veel te vroeg.
Maar zelfs als zij op dit moment zouden afdalen, zou dat niets uitmaken.
Want hun taak is het niet de mensheid te redden.
Hun taak is het, medelijden te hebben – daarin zijn zij groot, hun hart omspant met gemak de hele mensheid.
Maar het redden van de wereld, dat is de taak van de mensen zelf.’

Huy Can kijkt zijn Nederlands/Vlaamse gasten aan. ‘Begrijpt u wat ik zeg?’ zegt hij, en hij herhaalt: ‘Het redden van de wereld, dat is de taak van de mensen zelf.’ En tot besluit voor alle zekerheid nog een 3e keer.

Want met die Nederlanders weet je het kennelijk maar nooit. – Volkskrant, door Michel Maas [12.12.1997]