‘Ik kan geen beelden zien van Amerikaanse militairen die zich op het televisiescherm schreeuwend in het gevecht storten, want dan ben ik opnieuw bereid erin te springen en mee te spelen in die vlammende episode vol bloed, waanzinnige moordpartijen en bruutheid, die de ziel en de persoonlijkheid verwringt. De begeerte om te doden, de wreedheid, de dierlijke mentaliteit en de kwaadaardige wanhoop.’
Het zijn de woorden waarmee de Vietnamese schrijver en voormalig frontsoldaat Bao Ninh uiting geeft aan zijn oorlogstrauma. 25 jaar worstelt Bao Ninh al met zijn verleden. Een kwart eeuw na de Vietnamoorlog zijn de VS en Vietnam nog steeds bezig hun trauma’s te verwerken, elk op zijn eigen wijze. Nu komt er dan voor het eerst een Amerikaanse president op bezoek in Hanoi. Komt Bill Clinton een streep zetten onder het verleden? Of is de wederzijdse achterdocht nog te groot om van vriendschap te kunnen spreken?
Nog altijd breken de Amerikanen zich het hoofd over de vraag hoe hun oppermachtige natie het onderspit kon delven tegen het kleine, straatarme Vietnam. De militaire strategen van het Pentagon zijn ervan overtuigd dat het moreel van de Amerikaanse troepen werd uitgehold door het wegvallen van de steun van het thuisfront, gechoqueerd als de Amerikaanse burgers waren door de tv-beelden van in brand gestoken dorpjes, vluchtende Vietnamezen en ontbladerde bossen. Nooit meer tv-camera’s naar het front is de les die zij hebben getrokken, en die ze in de oorlog tegen Irak strikt hebben toegepast.
Veel Amerikaanse schrijvers en filmers die zich, vaak als Vietnamveteraan, met deze oorlog bezighouden zijn er daarentegen van overtuigd dat de militaire en politieke leiders destijds geen flauw benul hadden van de Vietnamese cultuur en volksaard, noch van het terrein waarin ze moesten vechten. Zo kon een patroon ontstaan waarbij de Amerikaanse GI’s zich overdag doodvochten voor de ‘bevrijding’ van een dorpje, dat na het vallen van de duisternis geruisloos weer overging in handen van de Vietcong.
Ook in Vietnam hebben strategen en kunstenaars uiteenlopende visies op de oorlog. De legendarische generaal Vo Nguyen Giap, inmiddels bijna 90 jaar, is dezer dagen niet toegankelijk voor journalisten. Maar in april, toen de Vietnam-oorlog precies een kwart eeuw achter de rug was, werd de pers uitgenodigd om nog 1-maal te luisteren naar Giaps bekende opvatting dat ‘de menselijke factor’ de doorslag had gegeven. ‘De Vietnamezen beschikken over een niet te onderdrukken geest van patriottisme.’
Die analyse wordt ondergraven door auteurs als Bao Ninh. Hij maakt duidelijk dat veel Vietnamese soldaten even weinig gemotiveerd waren als de hasjrokende Amerikanen aan de andere kant van de beruchte Hamburger Hill, ‘die er na 3 dagen van bloedige gevechten uitzag als een koepeldak, opgetrokken uit lijken’. Blijkbaar vonden ook de Vietnamese soldaten de oorlog uitzichtloos: ‘Overwinning na overwinning, terugtocht na terugtocht. Het pad van de oorlog leek eindeloos en wanhopig en het leidde nergens toe.’ Alleen de eenvoudige jongens van het platteland bleven gehoorzaam doorvechten. Gemotiveerd of niet, generaal Giap had genoeg kanonnenvlees.
En hoe kijken Amerikanen en Vietnamezen 25 jaar later naar elkaar? Clintons bezoek maakt verhelderende commentaren los. ‘In mijn ogen zet dit duidelijk een streep onder het verleden’, zegt de Amerikaanse ambassadeur in Hanoi, Pete Peterson, een Vietnamveteraan. ‘Dit is niet een hoofdstuk dat we afsluiten, maar een nieuw hoofdstuk dat we opslaan in onze betrekkingen’, nuanceert Clintons adviseur voor Nationale Veiligheid, Sandy Berger.
Aan de vooravond van Clintons bezoek zette Berger de grondslagen van diens Vietnambeleid uiteen: Vietnam moet zo volledig mogelijk opheldering verschaffen over het lot van de 2.000 Amerikaanse militairen die nog altijd worden vermist. In ruil voor dergelijke informatie hebben de VS eerst het handelsembargo opgeheven en vervolgens de diplomatieke betrekkingen hersteld. Een handelsakkoord moet nog door beide volksvertegenwoordigingen worden geratificeerd.
Ook de Vietnamese minister van Buitenlandse Zaken, Nguyen Dy Nien, noemt de oorlog ‘een ongelukkig hoofdstuk’ in de geschiedenis, en wel een ‘dat niemand kan veranderen’. Maar door te blijven werken aan meer begrip en samenwerking zullen beide landen dit deel van hun verleden achter zich kunnen laten.
Dat klinkt in elk geval positiever dan de beschuldigingen die generaal Nguyen Nam Khan uitte in de legerkrant Quan Doi Nhan Dan. ‘De agressieve oorlog van de imperialisten had hoogst ernstige gevolgen, zoals Agent Orange (het ontbladeringsmiddel), massaslachtingen, de verkrachting van vrouwen, het vermoorden van kinderen en de verwoesting van het milieu.’ En passant gaf hij het Westen de schuld van al wat Hanoi dwarszit: ‘Onze economische positie en macht zijn minder sterk dan die van menig ander land. Dat komt doordat alles wat de rijke landen bijeengegaard hebben is vermengd met het bloed en zweet van miljoenen arbeiders in de koloniën.’
Maar zulke bittere taal wordt alleen nog gesproken door de oudere generatie. In Vietnam zijn de laatste bomkraters inmiddels veranderd in visvijvers. Het grootste deel van de bevolking is nog geen 25 jaar en vrij van oorlogtrauma’s. De jonge Vietnamezen koesteren dezelfde ambities als hun leeftijdgenoten in de VS: een baan met toekomstmogelijkheden en een salaris dat ruimte biedt voor materiële geneugten. In hun ogen zijn de Amerikanen eerder een voorbeeld dan een vijand. – Volkskrant, door Marianne Boissevain [16.11.00]