Sa Pa, vii mei ’95
Vannacht droomde ik dat mijn vader dood was, overleden aan een longaandoening. In mijn droom schrok ik wakker en hoe ik ook probeerde, ik kon er niet achter komen of ik zijn overlijden had gedroomd of dat hij in werkelijkheid dood was. Het gedroomde ontwaken zette mij op het verkeerde been. Toen ik eindelijk echt wakker werd, verkeerde ik minutenlang in de veronderstelling dat ik hem nooit meer zou zien.
Iedere ochtend lig ik in mijn bed te luisteren naar de doodstrijd van enkele varkens. De 1e ochtend in Sa Pa grijpt het gillen van de varkens die worden gekeeld mij verschrikkelijk aan. Het gillen gaat verloren in gorgelen, er klinken nog een paar hese zuchten en dan is het nadrukkelijk stil. Ontdaan stel ik mij hun einde voor. Aan een touw voortgetrokken naar een plaats die naar bloed stinkt. Paniek! Grijpende handen en een mes op de keel. Radeloze angst, woede uit machteloosheid. Dan een koude, snijdende pijn in de keel. Ademnood. Longen vullen zich met bloed. Verstikkingsdood of met geluk een hartaanval van de zenuwen.
Ik neem mij vast voor om weer vegetariër te worden. Ook de 2e ochtend heb ik nog medelijden met de varkens, maar tegelijkertijd vervloek ik ze, omdat ze mijn slaap verstoren met hun bloedstollend gegil. Alles went …
In de weekeinden komen de verschillende bergstammen naar de markt van Sa Pa om inkopen te doen. Veel geld om te besteden hebben zij niet. 2 jaar geleden is daar voor sommigen verandering in gekomen, toen het gebied rond Sa Pa ook voor buitenlanders werd opengesteld. Van heinde en ver komen de H’mông en Dzao vrouwen nu naar de markt van Sa Pa, om hun borduurwerk aan de toeristen te verkopen. Met het geld dat zij verdienen doen zij later op de dag inkopen bij de Kinh Vietnamezen, die de marktkramen beheersen.
Een toerist die argeloos over de markt loopt, wordt eerst door een vrouw aangeklampt. Houdt de toerist zijn pas in en laat hij enkele stukken borduurwerk over zijn arm draperen, dan schieten de andere vrouwen toe. In een mum van tijd wordt hij omringd door een groep kleine vrouwen met manden op hun rug, waaruit bontgekleurde kledingstukken komen. Hun waren aanprijzend met jolie en number one werpen zij de ene lap geborduurde stof na de andere over de arm en schouders van de toerist. In korte tijd dreigt de toerist bedolven te raken onder een berg textiel. De lappen teruggeven en voorzichtig een doorgang forceren is de enige manier om aan de vrouwen te ontsnappen. De geringste aarzeling heeft een herhaling van het ritueel tot gevolg.
Sa Pa ligt hoog boven de omringende dalen. Ik verlaat het dorp over een pad dat als een rivier over de hellingen naar beneden stroomt. Even buiten het dorp grenst een wit huisje aan het pad. Op het erf staat een glazen kastje met pakken biscuit en blikjes frisdrank. De vrouw in de deuropening vraagt of ik iets wil drinken. Ik schud mijn hoofd en antwoord dat ik in het dorp al iets gedronken heb. Geen probleem. Wil ik binnen misschien wat opium roken?
Het pad gaat geleidelijk over in een drooggevallen rivierbedding. Het water dat zich hier in het regenseizoen een weg naar het dal baant, heeft de keien glad gepolijst. De steile bergen staan als een muur rond het diepe dal. Als ’s middags de hoge wind gaat liggen blijven de wolken aan de bergtoppen haken. De lucht leunt op de aarde en behoedt de bewoners van het dal voor de felle zonnestralen. De weersomstandigheden in de bergen zijn wisselvallig, zodat de H’mông vrouwen overal een zwarte paraplu met zich meedragen, die opgerold in hun rugmand staat. Om te schuilen voor een plotselinge regenbui, maar ook om zich te beschermen tegen de middagzon.
Beneden in het dal stroomt een klein riviertje, waaraan een jonge vrouw de was doet. Zij gebaart mij naar haar toe te komen en vraagt waar ik vandaan kom. Met belangstelling kijkt zij naar de blonde haren op mijn arm. Het hoofd van haar man verschijnt om de hoek van hun hut. Zij roept iets naar hem en nodigt mij uit om thee met hen te drinken. De woning is sober ingericht. De stoel, de lage tafel en het bed op boomstammetjes vullen bijna de hele ruimte. De man neemt plaats op een hoek aan het voeteinde en wijst naar de andere hoek, waar ik moet gaan zitten. Terwijl zijn vrouw de bittere thee inschenkt, stopt hij zijn bamboe waterpijp. Hij zuigt de pijp luid borrelend in een teug leeg. De pijp wordt opnieuw gestopt, nu is het mijn beurt. De geconcentreerde rook valt in mijn longen en de nicotine stijgt meteen naar mijn hoofd. Ongelovig bekijk ik zijn lichte tabak die zoveel zwaarder aankomt dan mijn eigen Gauloises shag. Kuchend doof ik mijn brandende keel met de bittere thee.
Een H’mông loopt binnen en wisselt in rap tempo enkele woorden met mijn gastheer. Over enkele minuten laten zijn vrienden dynamiet springen in de nabij gelegen steengroeve.
De H’mông verzamelen de stenen om terraswallen op te werpen, voor de huizenbouw en het maken van kleurstof. Het mineraal dat op de stenen voorkomt wordt gebrand en dient als grondstof voor textielverf. In grote kuipen wordt het vlas geverfd dat gebruikt wordt voor het weven van de traditionele kleding. Veel H’mông vrouwen hebben dan ook donkerblauwe handen en zwarte nagels.
Mijn gastheer heeft hoofdpijn. Het kost mij enige moeite om uit te leggen dat het witte schijfje dat ik hem geef een middel tegen zijn hoofdpijn is. Behoedzaam legt hij het aspirientje op de plank aan de muur en gebaart dat Vietnamezen slapen om de hoofdpijn te verdrijven. Daarmee geeft hij het teken dat de theeceremonie is afgelopen.
Op de hellingen rond Sa Pa groeien alleen cultuurgewassen, zoals gedrongen bananenbomen, maïs, ginseng, rijst en hennep. De bomen die tijdens de ontginning van de hellingen kwamen, werden verkocht of gebruikt voor de huizenbouw. Het kreupelhout verdween in het vuur van de stookplaats. Tegenwoordig komt het hout van ver. Voor een deel worden de bomen illegaal gekapt. Want ondanks het kapverbod zijn de winters in de bergen koud en geld voor andere brandstof is er niet.
De bergen in de verte lijken bedrieglijk dichtbij. Zij zijn overdekt met een dichte jungle. Na een dagtocht over smalle bergpaden gaan de H’mông op jacht in het woud. Het vlees is voor eigen gebruik of wordt verkocht.
Zonder het te weten heb ik gisterenavond wild gegeten. Toen ik het vlees vergeleek met boterzachte biefstuk, schoot de Zwitser bij mij aan tafel onbedaarlijk in de lach. Hij had gezien hoe ’s morgens een H’mông met een muntjak over zijn schouders voor de ingang van het hotel verscheen. De eigenaar van het hotel had de man betaald en liet het hert snel naar de keuken brengen. Daarna vroeg hij de Zwitser met welke naam hij het dier op de menukaart kon zetten. Mountaingoat had hij gezegd.
De Zwitser heeft het uiterlijk van Klaus Kinski, zijn grijns is breed en zijn harde lach komt van diep uit zijn keel. Zijn houding is nadrukkelijk zelfverzekerd, arrogant en dominant. Hij gedraagt zich als een adolescent die na kennismaking met een nieuwe groep de strijd om het leiderschap aangaat. Maar zijn adolescentie ligt tenminste 30 jaar achter hem. En de reizigers die in Auberge Dang Trung met elkaar aan tafel zitten, vormen geen vaste groep. De ontmoetingen zijn toevallig en informeel.
Zijn rossige haar is verbleekt en de scherpe lijnen rond zijn mond en ogen verraden een getergde geest. Na enkele glazen zoete Sa Pa wijn vervalt hij in kortstondige melancholiek en wekt de indruk openhartig te worden. Op zijn leeftijd doet hij nog de dingen waar zijn vrienden en kennissen over droomden toen ze jong waren. Hij kan niet goed met zijn vrienden overweg. 1 voor 1 zijn zij verankerd geraakt in een bestaan waarin alleen ruimte is voor hun gezin, huis en werk. Hij is daarentegen rusteloos, probeert telkens iets nieuws en is nooit lang op eenzelfde plaats. Dat is wel eens vermoeiend en eenzaam, maar het is de beste vorm van bestaan. Hij moet er niet aan denken om jarenlang in hetzelfde huis te wonen, met zijn aandacht alleen gericht op zijn gezin en werk. Zijn levensstijl is de beste en alles wat hij doet, is fantastisch! Met een verbeten mond en een minachtende blik keert hij weer in zichzelf.
Na de zaterdagmarkt blijven de H’mông jongeren in het dorp rondhangen. In kleine groepjes wordt er door de donkere straten geflaneerd. Het is onderdeel van het kennismakingsritueel, dat later op de avond gaat plaatsvinden. Een meisje zingt een lied waarin zij vertelt over haar afkomst, het bezit van haar familie en haar huishoudelijke vaardigheden. De jongen die zingend op haar lied reageert en zo zijn verhaal vertelt, geeft te kennen dat hij de ontmoeting wil voortzetten met een nadere kennismaking.
De Zwitser stelt voor om samen met enkele Australiërs naar dit ritueel te gaan kijken. Uit eigen bron had hij vernomen dat er om 22.30 uur iets te gebeuren staat op het inmiddels verlaten marktterrein.
Terwijl wij door de onverlichte straten lopen houd ik angstvallig de grond in de gaten. In het bleke maanlicht zoek ik naar hopen half vergaan afval en varkenskaken om niet te struikelen en languit in de zwarte modder te vallen. De onderkaken liggen overal op straat en doen mij telkens weer huiveren. Het is niet het gebeente dat mij schrik aanjaagt, maar de tanden die er in staan en het roze vlees dat er nog gedeeltelijk aan zit. Een witte grijns in de duistere modder.
De buitenlanders zijn in de meerderheid, omdat wij openlijk in het midden van de markt postvatten. De jongeren houden zich schuil in de nachtzwarte schaduw, waar zij dankzij hun zwarte en diepblauwe kleding door de duisternis worden verzwolgen. Telkens ontdekken wij nieuwe groepjes, doordat zij hun aanwezigheid met opgewonden gefluister verraden.
Aan de overkant van de straat zitten 3 meisjes op fluistertoon met elkaar te praten. Het middelste meisje begint met zachte stem te zingen en verbergt haar verlegenheid door een hand voor haar gezicht te houden. Haar vriendinnen kletsen en lachen achter haar rug om, terwijl zij voorover gebogen onverstoord doorgaat met zingen.
Aanvankelijk klinkt haar gezang monotoon, maar al snel herken ik verschillende keelklanken en versnellingen in de melodie. Af en toe zingt zij met een overslaande kopstem. Het zingen lijkt een introverte, gedempte vorm van het Zwitserse jodelen.
Misschien leidt een bergachtige omgeving tot gezang dat de echo imiteert, of gebruik maakt van de bergen voor het effect dat de echo aan de zang toevoegt. De oorspronkelijk toon weerkaatst na een korte of langere interval als een lagere toon. In het geheugen resoneert nog de 1e toon, die dan samenvalt met de weerkaatste lagere toon en zo een natuurlijk akkoord vormt.
Als het lied is afgelopen giechelt het meisje met haar vriendinnen mee. Dan klinkt haar stem weer, terwijl zij alle 3 stil zitten en hun oren spitsen. Op schoot heeft zij een cassetterecorder, die ik in het schemerdonker voor een tas hield. Opgewonden over het resultaat van de opname giebelen de meisjes verder. De buitenlanders morren en zijn ongeduldig; in hun ogen is er nog niets gebeurd.
De H’mông jongens hangen aan de tafels van een eetkraam en drinken thee en gedistilleerd of eten een kommetje kleefrijst. De buitenlanders gapen en houden het voor gezien. Zij moeten er niet aan denken dat dit thuis hun enige verzetje op zaterdagavond is en zeggen nu te snappen waarom de H’mông gezinnen zo kinderrijk zijn.
De enige buitenlander die geduldig afwacht, sjouwt rond met een dure camera op een zwaar statief. Hij is fotograaf van de Business Review, een Engelstalige krant die in Hanoi wordt uitgegeven. De krant richt zich op buitenlandse investeerders en zakenlieden die op de hoogte willen blijven van de economische ontwikkelingen in Vietnam. Dat de zaken rooskleuriger worden voorgesteld dan ze in werkelijkheid zijn is niet verbazingwekkend voor een krant die de spreekbuis is van de regering. Heeft de redactie de fotograaf er op uitgestuurd om de krant te verluchtigen met een reportage over Sa Pa of ligt het in de bedoeling van Hanoi om het verre Noorden te ontsluiten voor industrie en grootschalige nijverheid? Het laatste betekent het einde van de H’mông. Het einde van hun armoede, misschien, maar zeer zeker het einde van hun vrijheid. Zij spreken een eigen taal, zijn overwegend analfabeet en ondergaan gelaten hun discriminatie door de Kinh meerderheid. Veel inspanning zal het niet vergen om hen als loonslaaf te onderwerpen en te werk te stellen.
Aanvankelijk zullen zij de nieuwe inkomstenbron misschien verwelkomen, omdat zij van de opbrengsten uit de landbouw nauwelijks kunnen rondkomen. De opbrengsten van hun gewassen leveren voor een gemiddeld gezin genoeg op om 8 maanden van het jaar te overleven. De overheid heeft verboden om nog langer het winstgevende opium te verbouwen. Op voorstel van de overheid wordt er nu ginseng verbouwd, een langzaam groeiend, kostbaar product. Maar de H’mông is een traditionele stam, die zich nieuwe ontwikkelingen niet snel eigen maakt. De verkoop van borduurwerk aan buitenlanders levert extra inkomen op. Nu zij de vraag nog aan kunnen, wordt de vraag in stand gehouden. Er is een levendige vraag naar het borduurwerk, omdat het handwerk is. Zodra het massatoerisme de weg naar Sa Pa heeft gevonden zullen de vrouwen, die met hun handel de markt op en neer lopen, snel zijn uitverkocht.
Zij zijn bekend met vraag en aanbod; marketing en investeringen zijn echter abstracte begrippen waarvoor in hun eigen taal geen woorden bestaan. Het toerisme prikkelt vast en zeker de fantasie van een doortastende fabrikant, die een werkplaats zal inrichten met naaimachines, om snel en veel borduurwerk te produceren. De vrouwen kunnen de toegenomen vraag niet aan en treden bij de fabrikant in dienst om tegen uurtarief, of stukloon, afgeraffelde stukjes borduurwerk te produceren.
De Zwitser keert onbekommerd naar zijn hotel terug. De gemiste voorstelling laat hem koud. Uit een andere bron heeft hij vernomen dat er maandag in Son La een grote markt op stapel staat, gevolgd door een bijeenkomst van jongeren. In Son La komen bijna geen buitenlanders, weet hij, want het ligt te afgelegen. De wegen die er heen voeren zijn zelfs voor Vietnamese begrippen bar slecht. Daar zal hij de enige buitenlander zijn, – de sufferds blijven steken in Sa Pa.
Hij is mens tussen de mensen, waar ter wereld hij ook gaat. Om dat te bewijzen dronk hij vanmiddag snakewine. Niet omdat het er smakelijk uitzag, maar omdat hij in mij publiek meende te herkennen dat hij van zijn idee moest overtuigen. Geen plaatselijk gebruik sloeg hij over. Het viel mij van hem mee dat hij trouw zijn malariapillen innam om niet, zoals veel malarialijders, tenminste eenmaal per jaar door ijlkoortsen te worden geveld. ‘Mens tussen de mensen’, dankzij Westerse verworvenheden zoals betaalbare medicijnen.
De winkelier haalde de glazen stolp van de fles en vulde een glas met het bruine, honingkleurige sap. De Zwitser rook voorzichtig aan het glas en nipte bedachtzaam. Daarna drukte hij mij het glas in handen. Ook ik bracht het glas eerst naar mijn neus, maar ik peinsde er niet over om ervan te proeven. Het goedje rook aanvankelijk naar sterke drank, maar daarna overheerste de geur van rotte eieren. De slangen waren van hun ingewanden ontdaan, maar de nog felle blik in hun ogen deed alle dorst vergaan. Mijn nieuwsgierigheid verleidt mij tot veel, maar niet tot ontkenning van de signalen van mijn zintuigen.
De Zwitser had spijt van zijn nieuwsgierigheid en voltooide zijn act met een zure grijns. Met een woeste hoofdknik wierp hij de wijn in 1 keer naar binnen. Hij bloosde als een verlegen meisje en met luid smakken verbeeldde hij dat de drank hem goed smaakte. Maak dat de kat – samen met het reptiel met platte kop en droevige ogen – in de andere fles op de toonbank maar wijs. Ik vroeg de winkelier van welk dier het bleke vlees met vacht afkomstig was. Niet van een kat, zoals ik dacht, maar van een geit. Net als slangenwijn, erg goed voor … verlegen gebaren volgden … de potentie.
Na ons voyeurisme op de markt neem ik afscheid van de Zwitserse Baron von Münchhausen, want morgenvroeg vertrekt hij naar Son La. Ik wens hem voorspoedige avonturen en waarschuw hem niet hardop te zingen. Ook niet als de slangenwijn hem nog parten gaat spelen.