Op bezoek bij Ho Chi Minh

Hanoi, xxx april ’95

Op 30 april 1975 viel Saigon. Na het overhaaste vertrek van de Amerikanen stond Vietnam na jarenlange buitenlandse inmenging weer onder toezicht van een strikt Vietnamese regering. Daarmee was het lijden van de bevolking nog niet voorbij. Na de vereniging van Noord en Zuid volgde een periode van zuiveringen, nieuwe oorlogen, hongersnood, repressie en bootvluchtelingen.

In Hanoi is van activiteiten rond de herdenking niet veel te merken. Door de hele stad hangen rode banieren met data en jaartallen. Naar de betekenis van de teksten kan ik alleen maar raden. Het Vietnamese alfabet verschilt nauwelijks van het westerse, op de leestekens na die de toon van de klinkers bepalen. Ondanks de herkenning van het schrift kan ik de betekenis van de woorden niet ontcijferen. Ik voel mij een analfabeet.

Op zoek naar een herdenkingsbijeenkomst of parade begeef ik mij naar het mausoleum van Ho Chi Minh. Er is geen andere activiteit waarneembaar dan de gebruikelijke rij staatsburgers en kinderen in schooluniform, die naar de toegang schuifelt. Een in een wit uniform gegoten parkeerwachter maant de bezoekers om niet over de asfaltvlakte uit te waaieren, maar om 2 aan 2, schouder aan schouder, in het gelid te lopen. Een andere parkeerwachter begeleidt een groepje rolkoffer-toeristen, dat in marstempo naar de toegang opstoot en zonder blikken of blozen voordringt.

Eenmaal binnen neemt de temperatuur na iedere omgeslagen hoek enkele graden af. Plotseling sta ik in een verduisterde ruimte met in het midden de door roze licht beschenen Ho Chi Minh in een glazen sarcofaag. Tussen de gebalsemde Ho Chi Minh en het publiek ligt een vierkante loopgraaf waarin op iedere hoek een wachter staat. De 4 wachters staan roerloos in de duisternis om de in het licht badende leider. De militairen hebben een voorbeeld genomen aan de terracotta soldaten van Qin Shi Huan Di, terwijl ik na enig staren duidelijk lijk te zien dat Ho Chi Minh ademt. De haren van zijn baard, die hem in de galerij van de groten der aarde zo’n herkenbaar gezicht geeft, liggen netjes op rij gekamd in het licht te schitteren. Tijd voor macabere gedachten heb ik niet, want de rij houdt geen seconde stil. De rij waar ik deel van uit maak bepaalt de duur van het bezoek. In minder dan 3 minuten sta ik weer buiten.

Na het bezoek aan het mausoleum fiets ik naar de Long Bien brug over de Rode Rivier. In het midden van het brugdek loopt de spoorlijn Hanoi – Hai Phong, met aan weerszijden een fietspad en trottoir. Ook de voetgangers maken gebruik van het geasfalteerde fietspad. De betontegels in het trottoir verbrokkelen en door de gaten is het meters lager gelegen bruine wateroppervlak te zien. In het midden van de rivier leunt een langgerekte, vlakke zandbank tegen de brug, een stuk niemandsland tussen de 2 oevers. De door Gustave Eiffel ontworpen brug uit 1902 lijkt op zijn kop te zijn gezet; het gewicht wordt gedragen door omgekeerde bogen. Het is een 1.682 meter lange, roestbruine draak met enorme kammen en scherpe uitsteeksels waaraan vroeger afweergeschut hing. Talloze keren is de brug door Amerikaanse vliegtuigen gebombardeerd, waarna de Noordvietnamezen de toegebrachte schade telkens weer provisorisch herstelden.

Nu ligt de brug er verwaarloosd bij. Op sommige plaatsen heeft de roest zich bijna door de spanten heen gevreten. Als er enkele fietsers tegelijk voorbij komen wiegt het wegdek zachtjes heen en weer. Voor het bruggenhoofd mindert de trein vaart en steekt stapvoets over. 600 meter zuidelijker raast het autoverkeer over de nog jonge Chuong Duong brug. Misschien wordt de Long Bien brug daardoor in de toekomst overbodig en overgeleverd aan het verval. Dat zou jammer zijn, want de brug is een prachtig stuk historische architectuur.

De weg achter de dijk langs de Rode Rivier voert langs een okerkleurig gebouw uit de koloniale tijd. Het gebouw huisvest het historisch museum van Hanoi, dat met zijn bescheiden collectie de duizenden jaren geschiedenis van Vietnam samenvat.

In de hal van het museum kijkt een bronzen torso van Ho Chi Minh streng op de bezoeker neer. Ter gelegenheid van deze bijzondere dag is er een tijdelijke tentoonstelling ingericht. De foto’s brengen de technische verworvenheden sinds 1975 in beeld, met hier en daar een Vietnamese VIP op de voorgrond, die buiten het eigen land door niemand wordt herkend. De tentoonstelling is niet berekend op buitenlandse bezoekers, zoals blijkt uit het ontbreken van een Engelse vertaling van de begeleidende tekst.

De vaste collectie van het museum is chronologisch opgesteld. Op de begane grond neemt de geschiedenis een aanvang met de prehistorie, in de vorm van broos aardewerk en vuurstenen objecten. Daarop volgen vitrines met porselein en gouden sieraden. Pas op de 2e verdieping wordt de geschiedenis heldhaftiger. In lange teksten wordt gewag gemaakt van de verschillende Chinese invallen en verklaard hoe de agressors na korte of langere tijd weer zijn verdreven. Diorama’s van papier-maché en taaie verf geven een 3-dimensionale indruk van de bloedige veldslagen die zijn geleverd. Een volgende vitrine maakt een sprong door de tijd en toont ingekleurde foto’s van lokale verzetshelden aan het einde van de 19e eeuw. Op de bodem van de vitrine liggen roestige, zelfgefabriceerde vuurwapens, als stille getuigen van een roerig verleden. Het zijn de 1e proeven van de Vietnamese inventiviteit op het gebied van oorlogsvoering.

1 voorwerp in deze zaal spreekt bijzonder tot mijn verbeelding. In een hoge glazen kast hangt een zweep die is samengesteld uit de wervels van een slang. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken wat die zweep aanricht op de huid van het slachtoffer. Welke partij dat ding heeft bediend doet er weinig toe. Het is een tastbaar bewijs van de menselijke creativiteit op het gebied van wreedheid. Een trofee die voortkomt uit de competitie tussen 2 oorlogvoerende partijen die elkaar in wreedheid proberen te overtreffen.