Voordat Honda-chauffeur Dao mij komt ophalen wil ik nog even ontbijten bij het garage-restaurant tegenover mijn hotel. Buiten het hotel staat Dao al op mij te wachten, een half uur vroeger dan afgesproken.
Om zich aan mij te conformeren heeft hij vandaag een overhemd aangetrokken en zijn plastic slippers verruild voor zwart gelakte schoenen. Hij neemt mij mee naar zijn favoriete koffiezaak, waar ik noodgedwongen ontbijt met ca fé den (zwarte koffie) en sigaretten. Uit de aluminium filter op het glas druppelt langzaam stroperige koffie. Om te voorkomen dat de koffie intussen teveel afkoelt, staat het glas in een kom kokend water. De sterke koffie smaakt naar bittere mokka. Met neergeslagen ogen drinkt Dao van zijn koffie. De zaak wordt uitsluitend door jongemannen in goede doen bezocht en de onderzoekende blikken in onze richting bevallen Dao maar slecht. Gespannen trekt hij aan zijn sigaret.
Na de koffie gaan wij naar het strand, een half uur rijden buiten Vinh. De boulevard langs het strand maakt een troosteloze indruk. De laatste dagen heeft het veel geregend. De kraampjes en restaurants zijn gewoonte getrouw geopend, maar klanten zijn in geen velden of wegen te bekennen. Dao stuurt de Honda een inrit naar het strand op en houdt stil bij enkele lage tafeltjes waarboven een plastic zeil gespannen is. Donkere wolken komen in lange slierten van zee aandrijven en trekken landinwaarts. 100 meter verderop is een schip van Seaprodex gestrand. De roestige kolos steekt boven de kruinen van de bomen langs de boulevard uit en is in afwachting van de sleepboten door de bemanning verlaten. Aan de andere zijde loopt het zandstrand dood op een imposante rotspartij die ver in zee uitsteekt. Ook voor de kust liggen enkele rotspartijen, door weer en wind rond afgesleten en langs de waterlijn uitgehold door de onvermoeibare golven. Halverwege het doodlopende stuk strand zijn kleine vissersbootjes aan land getrokken. Omringd door belangstellenden en kopers halen de vissers hun netten leeg.
Het begint te regenen en wij schuilen onder het zeil dat het restaurant vormt. De vrouw achter een laag tafeltje waarop blikjes bier en frisdrank staan gestapeld vraagt enthousiast wat wij willen eten. Zo dicht bij zee lijkt inktvis mij een logische keuze. De vrouw stapt op de fiets en komt 10 minuten later met een plastic tas vol verse inktvis terug. De bleke inktvissen baden in hun eigen inkt. Een half uur later wordt de maaltijd opgediend. De stukken inktvis zijn ruitvormig ingesneden en door het bakken opgekruld. Paars en roze gespikkeld aan de buitenzijde, helder wit vanbinnen. De inktvis is gemengd met dunne lente-ui en schijfjes bamboescheuten. Dao verontschuldigt zich, omdat hij niet zoveel honger heeft. Om 07.00 uur heeft hij thuis al ontbeten.
Verstrikte krabben
Een volle maag maakt lui en daarom stappen wij op de Honda om even verderop bij de vissers een kijkje te nemen. Naast de boten ligt het strand bezaaid met exotische schelpen. Alsof een verzamelaar zich hier in een keer van zijn hele collectie heeft ontdaan. De vissers zitten gehurkt naast hun bootjes. De volle netten liggen in de boot. Telkens tillen zij een stukje van het net uit de boot op het strand en haken dan de in de mazen verstrikte krabben los. De krabben met een glad schild worden in een gevlochten schaal verzameld. De teerkleurige krabben met een bolvormig en stekelig pantser worden terzijde geworpen. Dao vraagt of ik van krab houd en leent daarna wat geld van mij. Aandachtig bestudeert hij de gladde krabben, keert ze om en om en trekt de poten uit elkaar om de scharnieren te beoordelen. Met de vrouw van de visser onderhandelt hij over de prijs. Donkere gezichten bestuderen mij, zonder dat hun handen stoppen met werken. Alleen de onooglijke ruwe bolsters worden weggegooid, de rest van wat in de netten is gespoeld, gekropen of gezwommen wordt verzameld en verkocht.
Een jongetje komt op mij afgerend met een reusachtige schelp in zijn handen. De schelp is 20 centimeter hoog en meer dan vuistdik. De voet van de slak is geelgroen met bruine tijgerstrepen. Dao neemt de slak van de jongen aan en zet zijn duimnagel in het vlees. De slak probeert nog dieper in de schelp te kruipen, maar heeft nauwelijks te lijden van de scherpe nagel. Misprijzend schudt Dao zijn hoofd, deze is niet lekker, te taai. Hij rekent met de vissersvrouw af en steekt het wisselgeld in zijn borstzak. De schaal met krabben wordt in een dunne plastic tas leeggeschud en met 1,5 kilo krab stappen wij weer op de Honda. Terwijl wij van het strand de weg op rijden breekt een noodweer los. Meer dan een uur schuilen wij in een vervallen hut aan de boulevard. Als de regen iets vermindert rijden wij over de boulevard om een betere schuilplaats te zoeken. Dao houdt stil bij een karaoke koffiezaak.
Ik bestel koffie en Dao vraagt de eigenaar om een video op te zetten. De man haalt een stoffige videocassette tevoorschijn en brengt met een plastic mechaniek de band op spanning. Zoetsappige Engelstalige liedjes passeren de revue. De witte ondertiteling vult zich met kleur op het moment dat de tekst gezongen wordt. Op de achtergrond zijn beelden te zien van blonde en donkerharige schonen gefilmd in een decor van buitenlandse steden. Ook Nederland passeert, inclusief een weiland met schapen. Pas als een Vietnamees decor op het scherm verschijnt, veert Dao op. Dat decor kan hij op waarde schatten, omdat het in zijn kenniskader past.
Steelse blikken
Schuchter hoor ik hem af en toe meezingen. Hees en met hoge stem, er altijd op bedacht om meteen met zingen te stoppen als ik hem aankijk. Vietnam is het land van de steelse blikken. Sommige aspecten van het land zie je alleen als je vanuit je ooghoeken kijkt. Zodra je je hoofd omdraait om beter te zien worden gezichten afgekeerd, blikken neergeslagen en handelingen gestaakt. Uiteindelijk houdt de regen na nog een uur op en keren wij naar Vinh terug. De helft van de boulevard is bedekt met diepe plassen en daarom stuurt Dao de Honda over het slecht onderhouden trottoir.
Nadat wij de krabben bij zijn vrouw hebben afgeleverd gaan wij meteen weer op weg, met een onduidelijke bestemming. Eerder had ik hem gevraagd om langs het busstation te rijden, om voor de volgende dag een kaartje te kopen naar Tuong Duong. Het busstation rijdt hij echter voorbij. Hij informeert bij voorbijgangers en laat zich de weg wijzen. In een achteraf liggende rustige straat stopt hij voor een officieel gebouw. ‘Ik ben maar een paar minuten weg,’ zegt hij, ‘wacht hier’.
Ik lees het bord op de gevel van het witgepleisterde gebouw. Onder de Vietnamese tekst staat in het Engels Public Security en Immigration Office. Ik begin onraad te ruiken. Toch is mijn chauffeur een brave borst, die zich als een kameleon conformeert en zo onzichtbaar in zijn omgeving opgaat. Moet hij nu melden dat ik landinwaarts ga? Volgens onbevestigde berichten zijn er in Vietnam nog steeds plaatsen waar het plaatselijk bestuur liever geen buitenlandse pottenkijkers ziet verschijnen. Tuong Duong ligt diep landinwaarts, tegen de grens met Laos aan. Met een slecht verhulde teleurstelling op zijn gezicht komt Dao naar buiten. Zwijgzaam start hij de 70 cc van zijn Honda en onder het rijden vertelt hij dat wij zijn oom gaan bezoeken, die manager van het busstation is. Een paar straten verder ontspant hij en zegt dat ik hem geen uitnodiging voor Nederland hoef te sturen.
Uitreisvisum
Tijdens het schuilen in de vervallen hut bekende hij dat hij graag eens naar het buitenland zou gaan. Om van de Vietnamese regering een uitreisvisum te krijgen had hij een schriftelijke uitnodiging van een buitenlander nodig, wist hij. Wilde ik hem misschien uitnodigen? Voorzichtig probeerde ik hem deze dure onderneming uit zijn hoofd te praten. Als hij uitsluitend naar het buitenland wilde om geld te verdienen kon hij beter naar Australië gaan, zei ik. In Sydney zijn veel Vietnamezen en die zouden hun landgenoot vast en zeker willen helpen. Australië is relatief dichtbij en een vliegticket zal daardoor een stuk goedkoper zijn.
Ik voelde er tevens weinig voor om een Certificaat van Onderdak voor hem te ondertekenen om vervolgens voor de financiële consequenties op te draaien als hij plotseling verdween en onderdook om zich vervolgens in het zwarte circuit te laten uitbuiten. Zijn Engels was onvoldoende om hem uitgebreid de nadelen van een dergelijke onderneming uit de doeken te doen. Verblind als hij was door de glimmende zijde van de medaille, zou hij de doffe keerzijde toch niet willen bekijken. Dus liet ik het onderwerp rusten. Nog even drong hij aan; zijn vader had voldoende spaargeld, dat hij in overleg met de familie vast en zeker voor dat doel mocht aanspreken.
Ogenschijnlijk lieten wij het onderwerp verder rusten, maar in zijn hoofd bleef het door gisten. Om hem naar Nederland uit te nodigen moest hij familie van mij zijn, zegt hij. Hij gaat helemaal in het onderwerp op en verliest op het gevaarlijke af zijn belangstelling voor het verkeer. Met een zus van hem moest ik getrouwd zijn of met een ander nabij familielid.
Dat verklaart meteen de belangstelling die ik hier als potentieel echtgenoot geniet. Niet alleen wil men een dochter, zus of nicht financieel bij mij onderbrengen, maar dat huwelijk betekent voor de familie tevens de gelegenheid om in het Westen wat harde contanten te verdienen. Mijn paspoort en alles wat daarmee samenhangt, is van meer belang dan mijn persoonlijke aard. Ter wille van de welvaart van de hele familie is men bereid om het geluk van 1 familielid op te offeren.
Gebeeldhouwde zetel
Na het passeren van een aantal drukke verkeerswegen bereiken wij een landelijk aandoende straat. In een van de zijstegen staat het huis van Dao’s oom. In de voortuin wordt groente geteeld en over de veranda groeit een knoestige druivenstruik. Kippen lopen los over het erf. Zijn oom woont alleen. De woning is schoon, maar wanordelijk. Door de hele woonkamer liggen papieren verspreid en aan de wand hangen opkrullende posters. De oom wil het licht aandoen, maar de elektriciteit doet het niet. Hij rommelt wat met de snoeren en draait enkele schakelaars om en geeft het uiteindelijk zuchtend op. Dao vraagt mij om zijn oom de landkaart te laten zien die ik bij mij heb. Met mijn vinger op de kaart wijs ik aan hoe ik wil reizen. Oom haalt een bril met een kolossaal zwart montuur tevoorschijn die zijn halve gezicht bedekt. Opnieuw staat hij op om het licht aan te doen. Ongeduldig draait hij de schakelaars om, maar ook dat helpt niet. Gelaten neemt hij weer in zijn gebeeldhouwde zetel tegenover ons plaats en staart glazig voor zich uit. Zijn handen bewegen onrustig, maar zijn benig gezicht met gerimpelde, ingevallen wangen verraadt geen enkele emotie. Na een aanvankelijk enthousiast onthaal van zijn neefje komt hij tot de conclusie dat wij elkaar niets te vertellen hebben. Ook Dao zit oorverdovend te zwijgen, totdat hij vindt dat wij lang genoeg op bezoek zijn geweest om met goed fatsoen te vertrekken.
Wij rijden terug naar de Quang Trung straat en parkeren de Honda voor het busstation. In tegenstelling tot wat Dao eerder vertelde, vertrekt er maar een bus per dag naar Tuong Duong. Ik koop een kaartje en de juffrouw aan het loket maakt duidelijk dat ik de volgende ochtend moet letten op het nummerbord van de bus. Het nummer heeft zij in sierlijke cijfers op mijn kaartje geschreven.
Dao nodigt mij uit om een bezoek te brengen aan zijn pagode aan de rand van Vinh. Het terrein om de pagode staat blank en de graven staan als bootjes in het water. Via een kleine omweg bereiken wij met droge voeten het hoofdgebouw. Op de binnenplaats staan potten met bloeiende planten en een kleine verzameling glimmende Honda’s. Aan de wanden rond de binnenplaats hangen foto’s van monniken omstuwd door leken. Ook hangt er een foto van een non met kort haar in een driewieler die dienst doet als invalidenwagen. In een overdekte ruimte staan stoelen in het gelid opgesteld. In deze ruimte hangen afbeeldingen van Boeddha in zijn verschillende hoedanigheden. Als jonge, seculiere prins, als rondtrekkende bedelmonnik, tot aan het moment dat hij op zijn zij gelegen stervend afscheid neemt van zijn volgelingen. Sommige afbeeldingen komen uit India, andere uit Thailand en Vietnam.
Verlegenheid
Wanneer mijn ogen aan het duister gewend zijn zie ik een broodmagere oude vrouw op de stoelen liggen. Met de ogen gesloten ligt zij volkomen roerloos. Haar wangen zijn diepe kuilen en haar gelaat heeft de kleur van een wassenbeeld. Even verderop staat de driewieler van de non voor een kamer aan de galerij. Dao gebaart mij te wachten en glipt de kamer binnen. Een krakende stem beantwoordt zijn gefluister. De non is niet in de gelegenheid om bezoek te ontvangen. Waarom zou ze ook? Wij zouden elkaar alleen maar zwijgend kunnen aanstaren en af en toe flauwtjes glimlachen om onze verlegenheid te verbergen. Aan haar stem te horen is ze al heel wat jaren ouder dan op de foto. En daarop zag ze er al moe en ziekelijk uit. Het is onnodig om haar onthechting van haar waardigheid op de proef te stellen.
Wij steken de binnenplaats over en trekken onze schoenen uit om het hart van de pagode te betreden. Van hieruit klonk al geruime tijd het reciteren van een oude non die zichzelf begeleidt met het kloppen op een houten klok. Naast haar zit een non van middelbare leeftijd. Ook zij draagt een bruin gewaad, maar heeft nog lang haar met zilveren strengen in een dikke vlecht. De hoge ruimte is opgedeeld in drie secties. Het hoofdaltaar neemt de meeste ruimte in beslag.
Levensgrote, vergulde Boeddhabeelden staan tot aan de nok achter en naast elkaar opgesteld. Voor dit altaar zitten de nonnen op een kleed op de grond. De reciterende non leest de tekst met vlakke stem op uit een boek met dunne, knisperende bladzijden. Met haar rechterhand laat zij de houten klos op de klok neer komen. Soms houdt het kloppen een poosje op en dan klinkt plotseling weer een eenzame slag, gevolgd door het drie maal de gevouwen handen naar het voorhoofd brengen.
Aan weerszijden van het hoofdaltaar staan 2 bescheiden altaren, van meer menselijke goden. Hun voorkomen heeft niet de gouden glans van Boeddha, maar is meer profaan. Dao pakt een bos wierook uit een kartonnen doos en geeft de helft aan mij nadat hij de bos heeft aangestoken. Nu is het mijn beurt om te conformeren. In navolging van Dao breng ik eerst twee keer drie maal een groet aan het hoofdaltaar en daarna aan de subgoden. De profane goden krijgen ieder drie stokjes en tot slot steken we het gros in het wierookvat voor het hoofdaltaar. Daarna gebaart hij dat ik een contributie in het offerblok moet steken. Met lede ogen zie ik aan hoe Dao het wisselgeld van de krabben uit zijn borstzak trekt en in de gleuf van de houten kist laat verdwijnen. Offeren op andermans kosten, – zo kan ik ook royaal zijn.
Boerenwoning
Na het voedsel voor de geest is het tijd om de fysieke honger te stillen. Wij rijden naar de rijstvelden even ten noorden van Vinh, waar Dao met zijn familie in een kleine boerenwoning leeft. Het centrale deel van de woning is uit steen opgetrokken en biedt ruimte aan de huiskamer. In deze kamer worden de gasten ontvangen. In het midden staat een lange, lage tafel met een glazen blad. Om deze tafel staat het enige meubilair gerangschikt. Een houten driezitsbank en twee houten fauteuils. Aan het hoofd van de tafel staat een eenvoudige kast met glazen deuren. Op deze kast staan de televisie en draagbare radio-cassettespeler.
De keuken leunt tegen de woning aan, met wanden van gevlochten matten en een vloer van aangestampte aarde. Hier kookt Dao’s 19-jarige vrouw de maaltijden op een smeulend houtvuurtje. De keuken is donker. Aan het plafond hangt een kale gloeilamp en de rook van het houtvuur trekt weg door een geopend luik in de achterwand.
Voordat wij gaan eten wordt ik uitgenodigd om mijn handen en gezicht te wassen. Achter het huis staat een waterpomp omringd door een betonnen vloertje, verscholen achter een smalle rieten wand. Met dit grondwater wordt gewassen en gekookt. Het water is koel en helder. Het varken in het kot naast de wasplaats volgt zacht knorrend mijn verrichtingen.
Het eten is bijna klaar. Dao’s schoonzus stapt met wat geld en een lege fles op de fiets en komt 5 minuten later weer terug. De fles is voor driekwart gevuld met een troebele, witte vloeistof. ‘Wine!’ zegt Dao verheugd. De eetkommen worden op tafel gezet en de kleine theekopjes doen dienst als borrelglaasjes. De tafel wordt slechts voor 4 personen gedekt. De vrouwen en kinderen wachten in de keuken af. De zwager van Dao schenkt onze kopjes vol, terwijl zijn vrouw dampende schalen met eten binnen brengt. Witte mie, rundvlees met lente-uitjes in bouillon, de gekookte krabben en wat vers gesneden rode peper. In de rundvleesschotel drijven ook stukjes in bladeren gestoomde paté.
Gedestilleerd
Voordat wij met eten beginnen wordt er eerst geproost. De rijstwijn blijkt gedestilleerd te zijn en brandt zich een weg naar mijn lege maag. Het mannelijk gezelschap lacht tevreden als zij zien hoe ik lucht binnen zuig om mijn mond te koelen. Glimlachend schenkt de zwager mij opnieuw in.
Dao doet voor hoe ik de krabben moet eten. Hij licht het rugschild met de 2 helrode schijnogen op en peutert met zijn eetstokjes de hierin achtergebleven stukjes vlees los. Een voor een breekt hij de poten los, kraakt ze tussen zijn tanden en zuigt ze leeg. Voordat ik een hap neem, moet ik eerst even aan het eten snuiven, doet hij voor. Het lekkerste bewaart hij voor het laatst, het vlezige buikschild. Het geurige, witte krabbenvlees is precies een mondvol.
Ik eet weinig, in de veronderstelling dat de rest van de familie zich met de resten van onze maaltijd tevreden moet stellen. Nadat ik heb aangegeven dat ik genoeg heb gegeten dringen de zwager en Dao nog even aan dat ik meer moet nemen. De laatste drank wordt uitgeschonken en daarna verschijnen de vrouwen in de opening naar de keuken om te zien of het eten gesmaakt heeft.
De tafel wordt afgeruimd en de schaal met overgebleven krabben wordt in de deuropening naar het erf gezet, samen met een rood emmertje. De kinderen van de familie en de buurtkinderen hurken rondom de schaal en peuzelen zwijgzaam de resterende krabben op. De tafel wordt schoongeveegd en thee komt voor de drank in de plaats. Wij roken een sigaret en volkomen onverwacht kondigt Dao aan dat het tijd is om te relaxen. Hij wil mij, kortom, naar Vinh terug rijden.
Voor het hotel neemt hij kortaf afscheid. Terwijl ik naar binnen loop, maakt Dao een praatje met de portier die buiten op de stoep van het hotel zit.