Iedere 2 dagen wissel ik van plaats en hotel. Inmiddels heb ik zoveel hotelkamers achter de rug dat ik moeite heb om mijn kamernummer te onthouden. Dat ondermijnt natuurlijk het vertrouwen in de reisleider, dus hang ik steels in de lobby rond, totdat mijn paxen buiten gehoorsafstand zijn. Fluisterend vraag ik de receptioniste vervolgens om de sleutel van de ’tourleader’.
Alleen de hotelkamers zijn onderling uitwisselbaar. De aanblik van de vaste plaatsen die ik telkens met een nieuwe groep paxen bezoek verschilt van keer tot keer. Zo blijkt zelfs de meest rustieke plaats dynamischer te zijn dan je in eerste instantie zou verwachten. Dat is nu nog het geval; misschien gaat zelfs de meeste levendige stad na enkele maanden de keel uithangen.
Doordat ik telkens de toeristische hoogtepunten bezoek, krijg ik een aardige indruk van het toerisme dat Vietnam aandoet. Tot mijn verbazing kom ik regelmatig Spaanse groepen tegen. Nog groter was mijn verbazing toen ik een Vietnamees vloeiend Spaans hoorde spreken.
Ik was bekend met Vietnamezen die in het voormalige Oost-Duitsland en in de Soviet Unie werkten of studeerden. Na de val van de Berlijnse muur en als gevolg van de opkomende vreemdelingenhaat in met name het Oosten van Duitsland, keerden veel Vietnamezen naar huis terug. Met name in het Noorden van Vietnam ontmoet ik regelmatig Vietnamezen die Duits spreken. In die streken word ik ook benaderd in het Russisch … vergeefs.
Dat er ook Vietnamezen naar Cuba afreisden, had ik me niet gerealiseerd. De Vietnamezen die voor studie of werk naar dit communistisch bolwerk ‘oude stijl’ waren afgereisd, realiseerden zich op hun beurt waarschijnlijk niet hoe goed dat Spaans hen later van pas zou komen. Zo blijkt idealisme dankzij de doi moi uiteindelijk ook handelswaarde te bezitten.