Ho Chi Minh City, xv april ’95
Het eerste dat in het oog springt vlak na de landing op het vliegveld Tan Son Nhat zijn de militaire vliegtuigen. Langs de landingsbaan, achter krakkemikkige hekken van roestig prikkeldraad, staan betonnen loodsen. Halve cirkels, als de bogen van een oeverloze brug, waaronder de straaljagertjes kunnen schuilen voor de moesson en de kogelregens van vijandige vliegtuigen. Enkele jagers glanzen mat in de brandende zon, de voorruit van de cockpit afgedekt met lappen canvas. Op een pleintje dat wordt omringd door hoge bomen staan verouderde gevechtshelikopters, die de wieken vermoeid laten hangen.
Het is moeilijk om de eerste indrukken van een land subjectief weer te geven. Onderweg in het vliegtuig heb ik al een levendige voorstelling van Vietnam. Een beeld dat werd vormgegeven – bewust of onbewust – door het zien van documentaires en films, door het lezen van artikelen in kranten en tijdschriften. Toen ik eenmaal had besloten om naar Vietnam te gaan, viel mijn oog vanzelf op de artikelen. Ik hoefde mijn blik niet te sturen, mijn ogen scanden automatisch de bladzijden en haakten achter woorden als ‘Vietnam’, ‘Ho Chi Minh’ en ‘Hanoi’.
Ook de literatuur beeldhouwde aan mijn verwachtingen van het land. Niets en zo Zij het van Oriana Fallaci, geschreven in ’68, of Hoge Bomen in Hanoi van Carolijn Visser, in de tijd van de prille doi moi-politiek, en in mindere mate De Rand van de Wereld van Pico Iyer en Terug over de Mekong van de journalisten Louis Stiller en Marijke Vromans. Daarnaast waren er nog anderen, die met korte verhalen details aan mijn verwachtingen toevoegden.
Het is niet moeilijk om de persoonlijke bevindingen van anderen te onderscheiden van mijn eigen ervaringen, maar onbevooroordeeld open staan voor nieuwe situaties gaat niet zo vanzelf als het lijkt. Het is eenvoudig om meningen tweedehands over te nemen, doordat meningsvorming geschiedt aan de hand van beschikbare informatie. Omdat ik voor het eerst in dit land ben, is mijn ervaring op het gebied van de praktijk nihil. Dat maakt mijn beoordelingsvermogen licht ontvankelijk voor de mening van anderen, die dat stellig verkondigen aan de hand van praktijkervaring. Het spreekt voor zich dat ik niet zo eenvoudig beïnvloedbaar ben en dat ik spreek over de onbewuste processen van meningsvorming en vooroordelen.
Voordat ik een voet aan de grond gezet heb, is mijn beeld star en objectief. Zodra het land mij voor de eerste keer aanraakt en ik de geuren opsnuif en de omgeving in mij opneem, komt dat beeld in beweging. En ik raak het land aan; het reageert op mijn aanwezigheid, de loop der dingen is veranderd doordat ik er rondloop.
Het beeld dat ik van het land heb, is niet langer kunstmatig. De fictie, die voortkomt uit mijn eigen fantasie, komt abrupt tot stilstand. Het in leven geroepen fantasiebeeld wordt verdrongen door de onwrikbare werkelijkheid. Maar de kennismaking met mijn eerste levensechte Vietnamees geeft juist voedingsbodem aan het cliché dat bestaat van de communistische bureaucraat.
Ik laat mij door de stroom uit het vliegtuig meevoeren en sta geduldig in de lange rij voor de douane te wachten totdat ik aan de beurt ben om mijn personalia te laten doornemen. Opgewekt groet ik de in militair tenue gestoken beambte en overhandig hem mijn paspoort. Met een vermoeid gebaar neemt hij het aan. Wanneer ik niet snel genoeg de andere papieren tevoorschijn haal, trekt hij een geërgerd gezicht en roffelt met zijn lange gemanicuurde nagels op de balie. Nadat mijn departure-kaart is ingevuld, wuift hij ongeduldig dat ik door moet lopen. Het waarom van zijn haast is onduidelijk. Ik ben de laatste van de rij en de luchthaven is niet zo internationaal dat de vliegtuigen elkaar verdringen om te worden ontscheept. De aankomsthal is zelfs opmerkelijk leeg. De mensen die er opgewonden met koffers in de weer zijn kwamen met dezelfde vlucht aan als ik.
De drukte buiten het Tan Son Nhat-gebouw slaat mijn zintuigen dicht. Van alle kanten word ik bestormd met de vraag of ik niet een xích-lô, een taxi of hotel nodig heb. De toon van mijn ‘Không, cám on; nee, bedankt!’ klinkt eerst onwennig, maar wordt al snel grimmig. Tussen de zwaaiende armen en wuivende handen zie ik een bord met mijn naam erop. Ik roep naar de jongen die het ophoudt en hij loodst mij naar een rustiger gedeelte. Hier moet ik even op hem wachten, zegt hij, en weg is hij weer. Nu er geen Vietnamees in mijn buurt is die mij claimt, word ik opnieuw omspoeld door taxichauffeurs en jongens die mij een visitekaartje van hun hotel in handen drukken. Onverschillig neem ik de kaartjes in ontvangst. Tegen de tijd dat mijn begeleider van Ann Tourist met een busje en chauffeur terugkeert, kan ik kiezen uit zeven hotels.
Terwijl mijn busje zich door het verkeer worstelt, zuig ik het straatbeeld in mij op. Geschilderde billboards met niet te ontcijferen reclameboodschappen en politieke slogans van de regering staan opzichtig langs de weg opgesteld. Vrouwen duwen een tot eetstalletje omgebouwde kar door het drukke verkeer. Officiële gebouwen aan schaduwrijke lanen worden omringd door koloniale tuinen. Opgewonden omdat ik eindelijk het doel bereikt heb waar ik zo lang naar uitkeek, weet ik niet waar ik kijken moet. Door de voorruit, links, rechts en dan weer door de achterruit, het is teveel om in een oogopslag te omvatten. Ik geef het systematisch kijken op en laat de overvloedige indrukken over mij heen komen.
Winkels hebben hun handelswaar op het trottoir uitgestald. Klein verkeer zwermt uit over de brede wegen. De motoren, brommers en fietsers storen zich niet aan verkeersvoorschriften. 4 passagiers op een brommer; een kind dat slap over vaders schoot ligt te slapen, terwijl hij de brommer door het verkeer slingert; een meisje in schooluniform met haar neus in de boeken zit bij moeder achterop de scooter en hoort of ziet niets.
Ondanks de twee banen die op het asfalt staan aangegeven zie ik drie verkeersstromen. Aan weerszijde van de weg begeeft het verkeer zich als een massa in dezelfde richting. Op de denkbeeldige middelste baan begeven zich de waaghalzen, die zich tegen elkaar in bewegen. De tegenliggers ontwijken elkaar op het laatste moment, na neurotische stoten op de claxon. Toch moet er in deze chaos een zekere orde heersen, want gedurende het halfuur van de luchthaven naar mijn hotel zie ik niet 1 botsing.
Ho Chi Minh City, xvi april ’95
Met moeite overwin ik mijn luiheid. Ondanks het tijdsverschil tussen Vietnam en Nederland heb ik de afgelopen nacht twaalf uur geslapen. Om zo snel mogelijk te wennen aan de lokale tijd ging ik om 10 uur naar bed en stelde ik het alarm van mijn reiswekker op 5 uur af. Dat was wat aan de optimistische kant; om 10 uur werd ik wakker uit een verbrokkelde slaap. Na lang getreuzel ging ik de straat op om te brunchen in hotel Continental.
Bij het oversteken van de Le Loi avenue rijdt Mike mij tegemoet op een vouwfiets. Zijn verschoten roze overhemd is met witte zoutvlekken overdekt. Hij zag mij lopen, terwijl hij op een terras een fruitsalade at. Hij haastte zich niet, in de veronderstelling dat hij mij weer in zou halen. De toevallige ontmoeting – in een stad met 4 miljoen inwoners – bespaart mij een zoektocht naar het General Post Office van Ho Chi Minh-City.
Ik rammel van de honger en moet zo snel mogelijk iets eten. Wij spreken af om ’s avonds naar de bar op de achtste verdieping van hotel Saigon te gaan. Daar zal hij iemand aan mij voorstellen.
Aan het einde van de Le Loi avenue ligt hotel Continental. Het personeel in lichte uniformen zweeft door de schemerige zalen. De inrichting ademt rust uit. Met mijn rugzak broeiend op mijn rug voel ik mij niet op mijn plaats. Toch wordt mij niets in de weg gelegd als ik naar het tuinterras doorsteek. Natuurlijk weet iedereen dat ik, ondanks het ontbreken van een maatkostuum, genoeg harde valuta op zak heb om een compleet banket aan te laten rukken. Totdat het hotel wordt overspoeld door voldoende maatkostuums, staan de deuren ook wijd open voor backpackers; men kan zich de luxe van het voorschrijven van correcte kleding nog niet permitteren.
Na het verkeerslawaai buiten de muren van Continental is de binnenplaats een verademing. In de lommerrijke tuin zijn het de sporadische geluiden die de stilte benadrukken. Door de openstaande deuren van de keuken klinkt het geluid van servies. Boven mij steken snorrende airconditioners uit de muur. Het tikken van de neervallende druppels condenswater vergroot de illusie van koelte.
De tuin is een lustoord van bloemen en bonsaïboompjes, van porseleinen olifanten en glazuren draken. De kronkelige takken van de Azalea’s buigen zich als een parasol over het terras. Het zonlicht ligt over de fris gekleurde orchideeën gedrapeerd die in miniatuur kratjes aan de bomen hangen. De gevels rond de binnenplaats zijn van suikergoed, pastelblauw, met witte pilaren, balustraden en deurposten als garnering.
Het personeel beweegt zich met afgemeten passen. Het is geen wonder dat zij kalm en onverstoorbaar hun werk doen, want in verhouding met de gasten zijn zij veruit in de meerderheid.
Een eenzame Vietnamese yup aan de tafel tegenover mij windt zich zwijgend op. Met abrupte bewegingen haalt hij een zaktelefoon tevoorschijn en kijkt het vrijwel lege terras rond om zich ervan te verzekeren dat hij met deze luxe gezien wordt. Hij drinkt perrier bronwater uit een wijnglas en strooit spaarzaam wat parmensaanse kaas over zijn spaghetti. Daarna herhaalt hij het ritueel met zijn telefoon, zijn mondhoeken neergebogen als een Japanse demon. Hij voert telefoongesprekken zonder dat hij een woord in de hoorn spreekt. Hij kijkt het terras rond, maar mijdt ieder oogcontact. Hij negeert zijn omgeving, maar treedt zelf op de voorgrond door zijn neurotisch gedrag in een ontspannen omgeving. Na zijn pedante voorbereiding op de maaltijd eet hij het bord in drie minuten leeg. Meteen vraagt hij om de rekening, werpt een biljet op tafel en loopt met de ober mee naar de kassa. Terwijl de rekening wordt opgemaakt, staat de yup met zijn rug naar hem toe. Alsof er niets aan de hand is, blijft de ober beleefd en vriendelijk. Wanneer hij met de rekening klaar is, vraagt hij bijna fluisterend om de aandacht van de yup. Deze keert zich bruusk om, kantelt het aangereikte schoteltje met wisselgeld in zijn hand leeg en beent weg.
Gedurende de cursus Vietnamees bij Lam Ngo verheugde Mike zich al op het weerzien met het meisje van zijn dromen in Hoi An. Hij bereidde zich voor op een verblijf in Vietnam voor onbepaalde tijd en hoopte met de cursus de grondbeginselen van het Vietnamees onder de knie te krijgen. Gedurende de wintermaanden vertelde hij mij iedere maandagavond opnieuw enthousiaste verhalen over zijn eerdere bezoek aan Vietnam. Hoe vriendelijk en gastvrij de mensen waren en hoe mooi het land was. Hij kookte alleen nog Aziatische gerechten en luisterde uitsluitend naar Vietnamese popmuziek, zonder genoeg te krijgen van de galmende stemmen en de ijle keyboardbegeleiding. Zo hield hij de sfeer vast gedurende de tijd die hij moest overbruggen tot zijn volgende bezoek. Op zijn kamertje in Haarlem droomde hij van Hoi An en telde de dagen af die hem scheidden van zijn geliefde. Na het boeken van zijn vlucht trakteerde hij tijdens de les op gevulde koeken en rondo’s. Eind januari vertrok hij.
Vlak voor mijn vertrek leek het mij wel aardig om hem in Hoi An op te zoeken. Ik belde zijn onderhuurster in Haarlem, want zij had vast en zeker zijn adres. Zij stuurde zijn post door, poste restante naar het GPO van Ho Chi Minh City. Er lag nog een zonnebril met geslepen glazen van hem bij haar thuis, die pas 2 weken na zijn vertrek bij de opticien kon worden afgehaald. Wat moest zij ermee doen? Ik bood aan de bril af te leveren in Ho Chi Minh City. Ik zou de bril in de kluis van mijn hotel laten opbergen en bij het loket poste restante een berichtje voor hem achterlaten met het adres van mijn hotel. De volgende dag moest zij tegen de avond in Den Haag zijn, in Leiden zou zij een tussenstop maken om de bril af te geven. Zij beschreef haar uiterlijk en noemde de tijd waarop zij voor de stationsrestauratie zou staan. Ik had een blinddate om een zonnebril in ontvangst te nemen.
Tijdens onze korte ontmoeting vertelde zij waarom Mike naar Ho Chi Minh City was vertrokken. Hij had de belangstelling die het droommeisje in hem getoond had verkeerd uitgelegd. Op grond van hun gesprekken had hij vermoed dat haar gevoelens voor hem van dezelfde aard waren als zijn gevoelens voor haar. Na zijn terugkeer in Hoi An had hij zijn ware gevoelens voor haar kenbaar gemaakt. Tot zijn spijt voelde zij niet hetzelfde voor hem. Daarna was Hoi An te klein voor hem geworden en brandde de grond hem onder zijn voeten. Hij vertrok naar Ho Chi Minh City om zijn teleurstelling te verwerken en een baan te vinden.
Niets vermoedend stap ik het chique hotel Saigon binnen, gekleed in een T-shirt en met een half gevulde rugzak aan mijn schouder. In de kleine gekoelde bar op de vijfde verdieping zitten drie gasten. Ik wil mij alweer uit de voeten maken als Mike zich omdraait. Op de rug gezien had ik hem niet herkend. Het verschoten baseball petje en het morsige overhemd heeft hij in zijn guesthouse achtergelaten. Zijn haren zijn netjes gekamd en voor de gelegenheid heeft hij een kraakhelder wit overhemd uit zijn rugzak gehaald. Na een hartelijke begroeting in het Nederlands schakelt hij op het Engels over. Met gedempte stem stelt hij de verlegen Phuong aan mij voor.
Phuong zwijgt en luistert beleefd, terwijl wij het gesprek in het Engels voortzetten. Mike somt de plaatsen op die ik beslist niet mag missen. Hij is overal geweest en heeft tientallen fotorolletjes volgeschoten. Wij spreken over fotograferen in de tropen en over het voordeel van een camera die met de hand te bedienen is, zijn toestel, en de nadelen van een semi-automatische camera, mijn toestel. Zo kan ik nooit een goede foto maken van het nachtelijke uitzicht over de stad; de ontelbare lichtjes, de felgekleurde neonreclame en de zwarte silhouetten van de hoge gebouwen die nauwelijks afsteken tegen het donker van de nacht. Als hij zijn toestel zus en zo instelt, maakt hij een haarscherpe foto, waarop zelfs de zwarte gebouwen duidelijk te zien zijn. Daarentegen kan ik snelle foto’s maken, waarbij niet het kunstzinnige karakter van de foto belangrijk is, maar het verhaal achter het beeld.
Wij spreken over het nut van onze cursus, waarbij Mike natuurlijk put uit praktijkervaring. Maar ervaring of niet, wij worden beiden herhaaldelijk verbeterd door Phuong, die ons fijntjes laat horen hoe de uitspraak in werkelijkheid moet klinken. Mijn klanken zijn te hard en vastomlijnd. Het Vietnamees moet fluisterend klinken, half ingeslikt en voortkabbelend als een beekje. Na 10 lessen en hard studeren kan ik weliswaar een flink aantal woorden lezen en schrijven, maar zodra ik ze uitspreek, begrijpt geen Vietnamees wat ik bedoel. Zelfs na de eenvoudigste zinnen word ik met ongeloof bekeken, alsof ik Nederlands spreek.
Mike is niet op zijn gemak en het gesprek stagneert. Samenvallend met de eerste stiltes kondigt Phuong aan dat zij naar huis moet. Ik wil nog naar de Apocalypse Now bar en spreek met Mike af dat hij mij daar opzoekt, zodra hij Phuong heeft thuis gebracht.
Vergeefs zoek ik naar de bar die beschreven wordt door Carolijn Visser in Hoge Bomen in Hanoi. Zonder resultaat loop ik de Dong Du straat op en neer, ga enkele cafés binnen, maar niemand kan mij iets vertellen. Ik houd een cyclorijder aan en vertel hem waar ik heen wil. Voor een pand dat op de gevel na met de grond is gelijk gemaakt houdt hij stil. Verbaasd kijk ik hem aan, terwijl hij naar de ruïne wijst en de naam van het café herhaalt ‘Apoclyps Now!’ Hij roept naar een man die gehurkt op de rand van het trottoir een sigaret rookt. Hij legt zijn hand op mijn schouder ten teken dat ik moet blijven zitten en wijst naar een denkbeeldig adres in de verte. Hij fiets de straat uit en stuurt de cyclo met een wijde boog de hoek om.
De bar heeft de afgelopen tijd goede zaken gedaan en is nu gevestigd op de parterre van een chique nieuwbouwcomplex, op nog geen driehonderd meter afstand van het oude adres.
Het geluid van diepe bassen stroomt door de open deuren de straat op. Tegen schokgolven opbotsend wring ik mij naar binnen. De schelle stem van Sting schuurt mijn trommelvliezen met Message in a bottle. Er zijn nog maar weinig barkrukken vrij. Zo ver mogelijk bij de speakerboxen vandaan neem ik plaats. Een minuut later staat er al iemand voor mij om mijn bestelling op te nemen. Als ik hem vraag welk bier hij in huis heeft, is het alsof mijn mond geen geluid voortbrengt. Met mijn oor tegen zijn lippen kan ik hem maar net verstaan. Terwijl ik op mijn bier wacht, kijk ik gretig de zaak rond. Dit is het dus: de Apocalypse Now bar. Het is weliswaar niet de oorspronkelijke bar, maar het grenst toch dicht aan de oude Apocalypse.
Er komt geen Tuyêt op mij af, of mevrouw Sneeuw, en ik zie geen knappe man rondlopen die aan de beschrijving van Mark voldoet. Zou Carolijn Visser geweten hebben dat beide vrouwennamen dezelfde zijn? De vertaling van tuyêt is sneeuw. De naam vindt zijn oorsprong in het vrouwelijk schoonheidsideaal, een huid blank als sneeuw. Wel zie ik luidruchtige blanke mannen met roodaangelopen gezichten, die biljart spelen met uitdagend geklede Vietnamese meisjes. Als de mannen rond de biljarttafel staan, nemen de meisjes plaats op het lage muurtje van zandzakken. Voorovergebogen, met de keu rustend tegen hun schouder, drinken zij van hun frisdrank; vermoeide soldaten die gelaten wachten op de volgende aanval.
Aan de nachtzwarte muren hangen bolvormige witte lampen waarover gestolde rode verf druipt. Op het plafond zijn helikopters geschilderd die ondersteboven vliegen. Rondwiekende fans verbeelden de rotors en flikkerende rode en witte led-lampjes moeten de suggestie van een onafwendbare dreiging vergroten. Search and destroy, ook wel afgekort tot sad. Door te kiezen voor het thema oorlog wordt de realiteit van het moderne Vietnam ontkend, die in werkelijkheid kleurrijk en lichtvoetig is.
Eenzelfde verloochening van de realiteit vond plaats gedurende de oorlog, toen de sfeer in de kroegen moest herinneren aan vredestijd. Platen met de nieuwste hits werden overgevlogen en alles werd in het werk gesteld om voor korte tijd de illusie van thuis te creëren. Drank, drugs en meisjes werden gedoogd om de soldaten de oorlog gedurende hun verlof te laten vergeten. En hoewel de toenmalige realiteit zich er meer voor leende, was er geen vraag naar cynisme.
Nu het in werkelijkheid vrede is, kan men zich de kick van de nagebootste oorlogssfeer veroorloven. Als de muziek en de drank teveel worden, kan men zonder voor zijn leven te vrezen buiten een luchtje scheppen, of kotsen.
Maar waarom zou een jonge toerist de hedendaagse Vietnamese realiteit wegdrukken? Hij betaalt veel geld voor een vliegticket en reist duizenden kilometers, om zich te bezatten en biljart te spelen met een animeermeisje dat amper Engels spreekt. Welke boodschap hoopt hij in de fles te vinden? De fles verkondigt overal ter wereld dezelfde boodschap: teleurstelling en hoofdpijn.
Het geschater van de mannen aan het biljart klinkt boven het lawaai uit, maar echt plezier hebben zij niet. Het lachen is verkrampt, omdat de muziek te hard staat en het bier nog zweteriger maakt. Ook de zwarte muren, de schuttersput van zandzakken en het namaak bloed op de lampen zijn het tegenovergestelde van grappig. De opzet van de inrichting is geslaagd; in de bar hangt een sfeer van dodelijke verveling, die aanzet tot grenzeloos zuipen.
Mike daagt niet op, zoals ik al min of meer verwachtte. Na mijn laatste slok BGI verlaat ik de bar. De donkere straten zijn verlaten en de zwarte silhouetten zwijgen stug. De kuilen in de trottoirs, de schaduwen en de in het duister weggedoken mensen spannen samen om mij te overvallen als straf voor mijn bezoek aan die goddeloze bar. De bar die met commerciële motieven het verdriet van de oorlog nieuw leven inblaast.
De schimmen die ik voor overvallers houd zijn niemand anders dan slapende kooplui. In klapstoelen en hangmatten brengen zij de nacht door bij hun kraam, om te waken over hun bezittingen.