Cat Ba, iii mei ’95
Belangstellenden die een excursie per boot naar Ha Long baai willen maken kunnen zich bij Hanh melden. Ha Long baai is 1 van de redenen waarom buitenlanders de moeite nemen om naar Cat Ba te komen. Nu landen er kleine groepjes doorzetters op het eiland, maar Hanh verwacht in de nabije toekomst grote drommen bezoekers.
De baai is bezaaid met grillig gevormde eilandjes. De diepe spelonken in het karstgesteente liggen half verscholen achter de exotische vegetatie en verdwijnen in het donkere water van de Zuid-Chinese zee. Het is een mythisch landschap. De draken en prinsessen die dit land bevolkten zijn verdwenen, maar de baai is nog altijd adembenemend mooi.
Als ik Hanh vertel dat ik naar het eiland ben gekomen om een wandeltocht in het natuurreservaat te maken, zorgt hij voor een motor. Rijervaring heb ik niet, maar dat is ook niet nodig, zegt de eigenaar van de motor.
Het schakelen gaat hetzelfde als bij een brommer. De handkoppeling inknijpen, het pookje bij de linkervoet met de neus van de schoen omhoog trekken om vaart te maken in de 1e versnelling, daarna volgt de rest door telkens het pookje een trap naar beneden te geven. Ten overvloede demonstreert hij het schakelen nog eens, waarbij hij flink gas geeft. Ik houd het lawaai dat de jongen veroorzaakt voor stoerheid. 1 van de charmes van het motorrijden is het geluidsgeweld en het brede gevoel dat het lawaai veroorzaakt.
Als ik de 1e meters over de hoofdstraat van Cat Ba rijd, begrijp ik al snel waarom de eigenaar zoveel gas gaf. De Minsk is dorstig zoals alle Russen. Hij wil niet stationair lopen zonder een extra slok. Doordat ik milieubewust de gaskabel bedien, slaat de motor telkens af. Tot vermaak van de omstanders laat ik de loge Minsk op en neer springen, door steeds verbetener op de kickstarter te trappen. Door zijn baasje mag die dan een werkpaard worden genoemd, maar het is dan wel een lui werkpaard. Voor mijn vertrek schudt de eigenaar 3 flessen benzine in de tank leeg, het rantsoen voor de dag.
Het reservaat ligt niet ver van het dorp, maar de weg is een ware beproeving voor een onervaren motorrijder. De bomen dampen na van de regen en op sommige plaatsen stroomt spekgladde modder over het asfalt. De weg zit vol gaten en voert over steile bergen en sterke afdalingen met onoverzichtelijke haarspeldbochten. Tegenliggers zijn er nauwelijks, maar dat is ook niet nodig. Samen met de weg vorm ik alleen al voldoende gevaar.
Voordat ik het reservaat bereik, rijd ik door een recht en vlak dal, dat aan weerszijden door een groene bergkam wordt ingesloten. Tussen de bergen weerkaatst het geroep van apen, dat het gebrom van mijn Minsk overstemt. Ik word spontaan een motorliefhebber. Op dit moment zou ik het liefst eindeloos blijven doorrijden.
5 kilometer verder bereik ik de toegang van het natuurreservaat. Ik parkeer de Minsk achter het huisje van de parkwachter en koop een kaartje en een fles mineraalwater. Voor een paar dollar kan ik ook een gids huren. Het is een vriendelijke man, maar ik sla zijn aanbod beleefd af. Inmiddels heb ik mij het rekenen volgens Vietnamese maatstaven eigen gemaakt. Ik reken niet langer in dollars, maar in dongs. De prijs die hij noemt vind ik te hoog voor wat ik ook alleen kan: wandelen in een bos. Daarnaast vrees ik over het pad gejaagd te zullen worden, zonder dat ik in mijn eigen tempo de omgeving kan bekijken.
Zwaar voorover hellend beklim ik de droge modderstroom die aan het einde van de geasfalteerde toegang begint. De in de zon gebakken bedding is op sommige plaatsen door het water gepolijst, zodat mijn Martens wegglijden over het losse stof. Ik moet al mijn aandacht richten op het klimmen. Op de top van de bergkam kan ik mij eindelijk oprichten; ik word omringd door een dichte begroeiing. Voor het eerst dringt het tot mij door dat er een enorm lawaai door de jungle gonst. Onzichtbare insecten verscheuren de stilte die ik aanvankelijk dacht te horen. De begroeiing is compact en de luchtvochtigheid zo hoog dat er geen ruimte meer is om het zweet op mijn huid op te nemen. Het zweet welt op tussen mijn haren en loopt over mijn voorhoofd, verzamelt zich boven mijn wenkbrauwen en stroomt over in mijn ogen. Met branderige ogen zoek ik mijn weg over het grillige terrein, over scherp gesteente, gladde boomwortels en omgevallen, vermolmde bomen. Wat ik ken uit het tuincentrum – gecultiveerd in bloempotten – staat hier manshoog ondoordringbaar te zijn. Spaarzaam licht valt door een gat in het dicht aaneengesloten bladerdak op de fluorescerend groene bladeren van bodemkruipers en varens. In de kolom van licht buitelen insecten over elkaar. Luchtwortels glijden uit het niets omlaag en wringen zich nieuwsgierig tussen de rotsen door de grond in.
Ik raak gewend aan de klamme lucht en het zweten hindert mij niet meer. De verschillende geluiden kan ik steeds beter van elkaar onderscheiden. Het zijn niet alleen insecten die zich laten horen, maar ook vogels en zoogdieren. Langzaam dringt het tot mij door dat ik zonder gids niets zie. Hij kan mij vertellen welke dieren ik hoor en over welke planten ik struikel. Mijn wandeling door het natuurreservaat is nu niets anders dan een sportieve prestatie.
Plotseling schiet er een donkere schim voor mij uit. Het reptiel loopt op zijn achterpoten en houdt zich met zijn lange, slingerende staart in evenwicht. In het schichtige voorbijgaan lijkt het een knokig kereltje, die zich in hoogte kan meten met mijn schoenlengte. Het wringt zich tussen de luchtwortels en stam van de dichtstbijzijnde boom, verstart en vertrouwt blindelings op zijn camouflage. Op mijn gemak schroef ik het tafelstatief op mijn camera en kruip op ellebogen en knieën naar de boom. Roerloos staat het reptiel in de lens, maar zijn ogen houden mij scherp in de gaten en zijn flanken gaan jachtig op en neer. Zelfs het klikken van de camera verjaagt hem niet van zijn plaats.
3 mannen zitten gehurkt rond een gedemonteerde motor voor de toegangspoort van het reservaat. Een slungelige jongeman sleutelt aan de cilinderkop, terwijl de 2 anderen een sigaret roken en zijn handelingen volgen. Ik steek de sleutel in het stuurslot van mijn motor en wil wegrijden. Maar hoe ik ook op de kickstarter trap, voorzichtig of met geweld, de motor geeft geen kik. Gniffelend wordt ik door de 3 mannen gadegeslagen, terwijl ik me met mijn vruchteloze pogingen in het zweet werk. De lange slungel komt op mij af, doet het aantrappen na en imiteert het geluid van een motor. Hij wijst naar mij, dan op zichzelf en zegt ‘Free do la!’ Ik schud mij hoofd en doe een hernieuwde poging om de motor te starten. Hij voert zijn toneelstukje weer op en verhoogt zijn prijs naar ‘Four do la!’ Hij kijkt achterom om zich ervan te overtuigen dat zijn vrienden wel zien hoe leuk hij is. Deze selfmade monteur staat mij lachend te chanteren. Ik sta voor de keuze hem te betalen voor het starten, of de 28 kilometer naar Cat Ba stad terug te lopen, met de motor aan de hand.
Dan schiet me mijn brommerervaring te binnen. Mijn oude Casal was een puik staaltje Oostblok techniek; de lucht hoefde maar te betrekken of de brommer sputterde tegen. In het kastje op het chassis had ik een bougiesleutel, een stukje schuurpapier en een doekje om de vervuilde of natte bougie weer te laten vonken. Succes verzekerd. Mijn ogen gaan over de Minsk en inderdaad, het is gewoon een groot uitgevallen brommer. Ik draai de knop op het kastje om en een kleine verzameling gereedschap valt voor mijn voeten in het zand. De monteur kijkt beteuterd naar het gereedschap en verlaagt zijn prijs naar 2 dollar. Ik antwoord niet, maar glimlach triomf. Mijn overwinning is van korte duur, want wat ik ook probeer, niets helpt.
De parkwachter heeft onze touwtrekkerij al een tijdje gevolgd, maar bemoeit zich nergens mee. Hij schaamt zich voor deze pummels, maar kan niets aan de situatie veranderen. Als blijkt dat ik zelfs met het gereedschap niets kan uitrichten, komt hij schoorvoetend op mij af en belooft iemand te halen. Even later komt hij terug met de senior parkwachter, een zelfbewuste man van achter in de 30 jaar. Hij buigt zich over mijn motor, terwijl de monteur aandachtig zijn gesleutel volgt. De slungel geeft enkele aanwijzingen, maar de senior schudt zijn hoofd en laat zijn vingers over de onderdelen van het motorblok gaan. Na een minuut of 10 staat hij op en gaat op de motor zitten. Met een ferme stap op de kickstarter start hij de motor. Opgelucht wil ik hem iets te drinken aanbieden, maar hij slaat mijn aanbod resoluut af. Het heeft iets te maken met trots, maar hoe ik de verhoudingen ook probeer te analyseren, het wordt mij niet duidelijk hoe de vork in de steel steekt. Uit vrees voor het afslaan van de motor, dring ik niet langer aan en rijd verder landinwaarts.
De weg klimt en na een korte bergpas bereik ik de andere kant van het eiland. Hoge, smalle rotsen steken uit het slik van de drooggevallen baai. Lage struiken met vlezige blaadjes staan op hoge wortelpennen langs de geulen in het wad. De geasfalteerde weg gaat over in een zandpad. Grote stofwolken opwerpend rijd ik langs de kustlijn van wad, poelen en pokdalige pilaren.
Binnen afzienbare tijd wordt dit roerloze landschap bezocht door het massatoerisme, zo is de verwachting. Hotels en discotheken verrijzen, strandzand wordt op het wad gestort en topless zonnen doet zijn intrede in het preutse Vietnam. Japanse motoren worden naar het eiland over gevaren, waarop toeristen dronken of stoned het gevaar tegemoet snellen. Precies zoals dat is gebeurd op Koh Samui in Thailand, waar inmiddels maandelijks tenminste 1 toerist dodelijk verongelukt.