Cat Ba, i mei ’95
In de trein naar Hai Phong zit een Zweeds meisje tegenover mij die voortdurend over eten praat. Met vertedering in haar stem spreekt zij over haar voorliefde voor cookies. Gisterenavond is zij zich met een stel Engelsen te buiten gegaan aan bia hoi. Om de hoofdpijn te ontvluchten probeert zij zoveel mogelijk te slapen. Telkens als zij voor korte tijd in slaap valt, zakt haar mond open. Haar armen en benen zijn overdekt met muskietenbeten. Met lange halen krabt zij aan de vuurrode bultjes, belangstellend gadegeslagen door de Vietnamese naast haar. Na een tijdje verbreekt zij de stilte en biedt de Zweedse een potje verzorgende crème aan. Zij heeft economie gestudeerd en werkt al 3 jaar voor een bedrijf dat haar geregeld naar Taiwan uitzendt. Daar heeft zij een grote voorraad crème gekocht, want hier is zoiets niet te koop.
In een cyclo laat ik mij van het treinstation naar de haven van Hai Phong rijden. Ik ben nog niet uit de fietstaxi gestapt of een horde verkoopstertjes sluit mij in. Kleine meisjes met stralende ogen vragen wat ik kom doen en dringen hun handelswaar aan me op.
Ik word bij de hand genomen en naar het loket gevoerd waar ik een kaartje voor de oversteek naar Cat Ba eiland moet kopen. Als ik dat eenmaal voor elkaar heb zonder over 1 van de meisjes te struikelen, moet ik hen volgen naar de aanlegsteiger. Voordat ik aan boord kan stappen versperren zij mij weer de weg. Zij houden hun manden naar mij omhoog en zelfbewust zetten zij grote ogen op. Hun ogen zijn onweerstaanbaar, maar daarachter gaat een onvermurwbare handelsgeest schuil. Zij hebben mij geholpen bij het vinden van het loket èn de veerboot. Nu is het mijn beurt om hun te helpen, door iets van hen te kopen.
Tussen de plaats waar ik werd afgezet en de kade ligt hooguit 20 meter. De weg wijst zich vanzelf. Toch speel ik het spel van het wèl of niet kopen glimlachend mee. Totdat zij hun hand overspelen. Zij vragen onbarmhartig hoge prijzen voor hun sigaretten, kauwgom en postkaarten. Zonder iets te kopen ga ik aan boord.
Cat Ba, ii mei ’95
Tijdens een wandeling langs de kleine vissershaven van Cat Ba ontmoet ik Hanh, een gerepatrieerde bootvluchteling. Met een kleine sloep ontvluchtte hij Vietnam en kwam via een aantal omzwervingen uiteindelijk in Hong Kong terecht. 4 lange jaren wachtte hij op de uitkomst van zijn immigratieverzoek. Veel meer dan wachten was er in het opvangkamp niet te doen. Hij volgde Engelse les, las romans en speelde kaart met zijn mannelijke lotgenoten. Hij had te lang geaarzeld en dat was hem noodlottig geworden.
De 1e golf vluchtelingen kon rekenen op de sympathie van de kapitalistische landen. Deze grepen de vlucht van de Vietnamese burgers maar wat graag aan om aan te tonen dat het communisme als staatsvorm niet deugde. De tienduizenden die in hun kielzog volgden waren niet meer voor propaganda doeleinden bruikbaar en werden als een last ervaren. Er werd een ontmoedigingsbeleid ontwikkeld dat eruit bestond de nieuwkomers terughoudend te ontvangen. In afwachting van wat er verder te gebeuren stond werden zij zolang in overvolle kampen ondergebracht. Vanuit het buitenland werd er druk uitgeoefend op de Vietnamese regering, om de vluchtelingen terug te laten keren met de garantie dat zij niet aan vervolging zouden blootstaan. Als de communistische regering daarmee instemde, zouden de kapitalistische landen iedere repatriant een bescheiden geldsom meegeven, zodat die een nieuw leven kon beginnen.
Ook Hanh keerde met tegenzin ‘vrijwillig’ terug. Voor zijn vertrek uit Vietnam woonde hij bij zijn ouders in Hai Phong. Na zijn terugkeer vestigde hij zich op Cat Ba eiland, om zijn ouders niet tot last te zijn. Hij trok bij een tante in en werkte in haar restaurant. Als buitenlanders het restaurant binnenlopen wordt hij door zijn nichtjes naar hun tafel geduwd om hen in het Engels te woord te staan. De achterblijvers maken dankbaar gebruik van de ervaringen die hij in Hong Kong heeft opgedaan.
Ik krijg sterk de indruk dat hij niet uit vrije wil naar Cat Ba is gekomen. Hij is te ondernemend en intelligent om zich vrijwillig op het stille eiland af te zonderen van zijn ouders en vroegere vrienden. Op Cat Ba eiland is hij een buitenbeentje. De eilanders zijn lomp en onverschillig, terwijl hij ontwikkeld en gevoelig is.
Op Hanh’s hand, tussen zijn duim en wijsvinger, staan 4 zwarte stippen getatoeëerd. Ik raad dat iedere stip voor een jaar in Hong Kong staat. Hanh grijnst verlegen. Nee, hij heeft het idee uit een boek dat hij in het opvangkamp las. De hoofdpersoon uit het boek, die een armetierig bestaan leidde, had hetzelfde gedaan. De stippen stonden voor de 4 vrienden die hij moest maken. Als hij daarin slaagde, lachte het leven hem voortaan toe en was rijkdom zijn deel. Het was een goede roman en de hoofdpersoon eindigde als een rijk man.
De tatoeage op Hanh’s hand staat voor de vrienden die hij hoopt te vinden. Tot nu toe heeft hij maar 1 vriend. Zolang hij op Cat Ba eiland blijft wonen, laten de anderen nog lang op zich wachten, vermoed ik. In de hoop dat hij snel een rijk en gelukkig man wordt, wil ik hem mijn vriendschap aanbieden. Maar hoe kan ik deze vriendschap in stand houden? Hij laat me zijn adressenboekje zien, met talloze buitenlandse namen. Vanuit de hele wereld ontvangt hij foto’s en brieven, maar hij laat ze onbeantwoord. Hij heeft geen tijd om terug te schrijven en een postzegel voor een brief naar het buitenland is bovendien te duur.
Hanh klaagt niet. Hij moet dienstbaar zijn, zegt hij, en zijn medemensen helpen zonder er iets voor terug te verlangen. Er klinkt geen ironie in zijn stem, hij meent wat hij zegt.
De vluchtelingen die uit de kampen terugkeren worden niet vervolgd en krijgen een uitkering om hun (her)integratie in de Vietnamese maatschappij zo soepel mogelijk te laten verlopen. Aldus de berichtgeving in de media. Maar Hanh spreekt alsof hij door het oog van de naald is gekropen. Hij is niet naar Hai Phong teruggekeerd om vanuit zijn ouderlijk huis te her-integreren. Nu streeft hij ernaar om mensen te dienen, terwijl hij nog maar enkele jaren geleden zijn land ontvluchtte om zijn eigen toekomst veilig te stellen. Er hangt hem een dreiging boven het hoofd, waaraan hij tot nu toe heelhuids is ontkomen. Als dankbetuiging voor de hem geboden veiligheid maakt hij zich nuttig voor zijn medemens. Zo bezweert hij het ongeluk dat nog altijd, onzichtbaar, op de loer ligt.
In de trein naar Hai Phong zit een Zweeds meisje tegenover mij die voortdurend over eten praat. Met vertedering in haar stem spreekt zij over haar voorliefde voor cookies. Gisterenavond is zij zich met een stel Engelsen te buiten gegaan aan bia hoi. Om de hoofdpijn te ontvluchten probeert zij zoveel mogelijk te slapen. Telkens als zij voor korte tijd in slaap valt, zakt haar mond open. Haar armen en benen zijn overdekt met muskietenbeten. Met lange halen krabt zij aan de vuurrode bultjes, belangstellend gadegeslagen door de Vietnamese naast haar. Na een tijdje verbreekt zij de stilte en biedt de Zweedse een potje verzorgende crème aan. Zij heeft economie gestudeerd en werkt al 3 jaar voor een bedrijf dat haar geregeld naar Taiwan uitzendt. Daar heeft zij een grote voorraad crème gekocht, want hier is zoiets niet te koop.
In een cyclo laat ik mij van het treinstation naar de haven van Hai Phong rijden. Ik ben nog niet uit de fietstaxi gestapt of een horde verkoopstertjes sluit mij in. Kleine meisjes met stralende ogen vragen wat ik kom doen en dringen hun handelswaar aan me op.
Ik word bij de hand genomen en naar het loket gevoerd waar ik een kaartje voor de oversteek naar Cat Ba eiland moet kopen. Als ik dat eenmaal voor elkaar heb zonder over 1 van de meisjes te struikelen, moet ik hen volgen naar de aanlegsteiger. Voordat ik aan boord kan stappen versperren zij mij weer de weg. Zij houden hun manden naar mij omhoog en zelfbewust zetten zij grote ogen op. Hun ogen zijn onweerstaanbaar, maar daarachter gaat een onvermurwbare handelsgeest schuil. Zij hebben mij geholpen bij het vinden van het loket èn de veerboot. Nu is het mijn beurt om hun te helpen, door iets van hen te kopen.
Tussen de plaats waar ik werd afgezet en de kade ligt hooguit 20 meter. De weg wijst zich vanzelf. Toch speel ik het spel van het wèl of niet kopen glimlachend mee. Totdat zij hun hand overspelen. Zij vragen onbarmhartig hoge prijzen voor hun sigaretten, kauwgom en postkaarten. Zonder iets te kopen ga ik aan boord.
Cat Ba, ii mei ’95
Tijdens een wandeling langs de kleine vissershaven van Cat Ba ontmoet ik Hanh, een gerepatrieerde bootvluchteling. Met een kleine sloep ontvluchtte hij Vietnam en kwam via een aantal omzwervingen uiteindelijk in Hong Kong terecht. 4 lange jaren wachtte hij op de uitkomst van zijn immigratieverzoek. Veel meer dan wachten was er in het opvangkamp niet te doen. Hij volgde Engelse les, las romans en speelde kaart met zijn mannelijke lotgenoten. Hij had te lang geaarzeld en dat was hem noodlottig geworden.
De 1e golf vluchtelingen kon rekenen op de sympathie van de kapitalistische landen. Deze grepen de vlucht van de Vietnamese burgers maar wat graag aan om aan te tonen dat het communisme als staatsvorm niet deugde. De tienduizenden die in hun kielzog volgden waren niet meer voor propaganda doeleinden bruikbaar en werden als een last ervaren. Er werd een ontmoedigingsbeleid ontwikkeld dat eruit bestond de nieuwkomers terughoudend te ontvangen. In afwachting van wat er verder te gebeuren stond werden zij zolang in overvolle kampen ondergebracht. Vanuit het buitenland werd er druk uitgeoefend op de Vietnamese regering, om de vluchtelingen terug te laten keren met de garantie dat zij niet aan vervolging zouden blootstaan. Als de communistische regering daarmee instemde, zouden de kapitalistische landen iedere repatriant een bescheiden geldsom meegeven, zodat die een nieuw leven kon beginnen.
Ook Hanh keerde met tegenzin ‘vrijwillig’ terug. Voor zijn vertrek uit Vietnam woonde hij bij zijn ouders in Hai Phong. Na zijn terugkeer vestigde hij zich op Cat Ba eiland, om zijn ouders niet tot last te zijn. Hij trok bij een tante in en werkte in haar restaurant. Als buitenlanders het restaurant binnenlopen wordt hij door zijn nichtjes naar hun tafel geduwd om hen in het Engels te woord te staan. De achterblijvers maken dankbaar gebruik van de ervaringen die hij in Hong Kong heeft opgedaan.
Ik krijg sterk de indruk dat hij niet uit vrije wil naar Cat Ba is gekomen. Hij is te ondernemend en intelligent om zich vrijwillig op het stille eiland af te zonderen van zijn ouders en vroegere vrienden. Op Cat Ba eiland is hij een buitenbeentje. De eilanders zijn lomp en onverschillig, terwijl hij ontwikkeld en gevoelig is.
Op Hanh’s hand, tussen zijn duim en wijsvinger, staan 4 zwarte stippen getatoeëerd. Ik raad dat iedere stip voor een jaar in Hong Kong staat. Hanh grijnst verlegen. Nee, hij heeft het idee uit een boek dat hij in het opvangkamp las. De hoofdpersoon uit het boek, die een armetierig bestaan leidde, had hetzelfde gedaan. De stippen stonden voor de 4 vrienden die hij moest maken. Als hij daarin slaagde, lachte het leven hem voortaan toe en was rijkdom zijn deel. Het was een goede roman en de hoofdpersoon eindigde als een rijk man.
De tatoeage op Hanh’s hand staat voor de vrienden die hij hoopt te vinden. Tot nu toe heeft hij maar 1 vriend. Zolang hij op Cat Ba eiland blijft wonen, laten de anderen nog lang op zich wachten, vermoed ik. In de hoop dat hij snel een rijk en gelukkig man wordt, wil ik hem mijn vriendschap aanbieden. Maar hoe kan ik deze vriendschap in stand houden? Hij laat me zijn adressenboekje zien, met talloze buitenlandse namen. Vanuit de hele wereld ontvangt hij foto’s en brieven, maar hij laat ze onbeantwoord. Hij heeft geen tijd om terug te schrijven en een postzegel voor een brief naar het buitenland is bovendien te duur.
Hanh klaagt niet. Hij moet dienstbaar zijn, zegt hij, en zijn medemensen helpen zonder er iets voor terug te verlangen. Er klinkt geen ironie in zijn stem, hij meent wat hij zegt.
De vluchtelingen die uit de kampen terugkeren worden niet vervolgd en krijgen een uitkering om hun (her)integratie in de Vietnamese maatschappij zo soepel mogelijk te laten verlopen. Aldus de berichtgeving in de media. Maar Hanh spreekt alsof hij door het oog van de naald is gekropen. Hij is niet naar Hai Phong teruggekeerd om vanuit zijn ouderlijk huis te her-integreren. Nu streeft hij ernaar om mensen te dienen, terwijl hij nog maar enkele jaren geleden zijn land ontvluchtte om zijn eigen toekomst veilig te stellen. Er hangt hem een dreiging boven het hoofd, waaraan hij tot nu toe heelhuids is ontkomen. Als dankbetuiging voor de hem geboden veiligheid maakt hij zich nuttig voor zijn medemens. Zo bezweert hij het ongeluk dat nog altijd, onzichtbaar, op de loer ligt.